Gegrondverklaring zonder maatregel voor oogarts wegens het niet verrichten van onderzoek bij discrepantie tussen de waarneming van de Technisch Oogheelkundig Assistent (TOA) en de zoon van klaagster (tevens oogarts).
Klaagster is voor controle gezien door de TOA na een staaroperatie aan beide ogen. De TOA vond geen afwijkingen. De zoon van klaagster (tevens oogarts) heeft – desgevraagd – meegekeken en zag cellen in haar linkeroog. Verweerder besloot – mede op basis van de slechte verstandhouding tussen hem en de zoon van klaagster – klaagster niet zelf te onderzoeken, maar het beleid te continueren. Het RTG verklaart de klacht ongegrond. Klaagster is inmiddels overleden. Haar zoon wordt ontvangen in het door hem namens klaagster ingestelde beroep bij het CTG. Het CTG is, anders dan het RTG, van oordeel dat de discrepantie tussen de waarneming van de TOA en de zoon van klaagster voor verweerder aanleiding had moeten zijn om zelf onderzoek te verrichten. Dat hij dit heeft nagelaten kan verweerder tuchtrechtelijk worden verweten.
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, 07-12-2022