Naar boven ↑

Annotatie

mr. B. Wallage
30 juni 2020

Rechtspraak

De huisartsenroute: verwijzen naar een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder?

In deze annotatie bespreek ik de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 26 maart 2020. In deze uitspraak stond de vraag centraal of de gemeente Sint-Michielsgestel gehouden was de geleverde jeugdhulp door een jeugdhulpaanbieder te bekostigen. Deze jeugdhulpaanbieder had zorg geleverd naar aanleiding van een verwijzing door de huisarts en was van oordeel dat de gemeente op grond van de Jeugdwet de kosten voor de geleverde zorg diende te vergoeden. Relevant daarbij is dat uit de uitspraak volgt dat de gemeente en de jeugdhulpaanbieder niet met elkaar hebben gecontracteerd in het kader van de Jeugdwet.

Op grond van artikel 2.6 lid 1 sub e van de Jeugdwet is het college van burgemeester en wethouders ervoor verantwoordelijk dat de individuele jeugdhulpvoorzieningen ook toegankelijk zijn voor jeugdigen, na verwijzing door de huisarts, medisch specialisten of jeugdartsen (hierna in het bijzonder: ‘de huisarts’). Er ontstaat, kortom, ook toegang tot individuele jeugdhulpvoorzieningen na een verwijzing van de huisarts. De Wmo 2015 kent een dergelijke verwijsbevoegdheid van de huisarts niet. Uit de parlementaire geschiedenis van de Jeugdwet volgt dat de wetgever het van belang heeft geacht om ook toegang tot individuele jeugdhulpvoorzieningen te laten ontstaan na verwijzing van onder andere de huisarts, zodat in crisissituaties zo snel mogelijk passende jeugdhulp op de juiste plek kan worden ingezet.[1] 

Uit diverse evaluaties van de Jeugdwet volgt dat gemeenten van oordeel zijn dat de Jeugdwet onvoldoende instrumenten biedt om te sturen op het budget en de wijze van indiceren na verwijzing van een huisarts.[2] Gemeenten proberen om die reden contractuele afspraken te maken met huisartsen over de wijze waarop en naar welke jeugdhulpaanbieders zij verwijzen.[3] Het voorgaande roept de vraag op of de huisarts op grond van de Jeugdwet bij de verwijzing naar een jeugdhulpaanbieder ook rekening dient te houden met de contractuele relatie tussen de gemeente en de aanbieder.

Uit de parlementaire geschiedenis van de Jeugdwet volgt dat de huisarts in beginsel dient te verwijzen naar een door de gemeente gecontracteerde jeugdhulpaanbieder, zodat de gemeente afspraken kan maken met deze aanbieders en zodoende kan sturen op de wijze van indiceren.[4] De wetgever ging ervan uit dat de huisarts een verwijzing zou afgeven en dat de jeugdhulpaanbieder vervolgens zou gaan over de inhoud van de indicatie (de aard, omvang en frequentie van de jeugdhulp).[5] In beginsel is de verwijsbevoegdheid van de huisarts dus beperkt tot het door de gemeente gecontracteerde aanbod. Deze beperking is naar mijn oordeel ook begrijpelijk, aangezien gemeenten alleen via het contract (financiële) afspraken kunnen maken met de jeugdhulpaanbieder over de wijze van indiceren.

In de onderhavige uitspraak is de Rechtbank Oost-Brabant om deze reden van oordeel dat de zorg niet door de gemeente hoeft te worden bekostigd. Door de huisarts is immers verwezen naar een niet-gecontracteerde aanbieder. De rechtbank overweegt in dit kader: ‘Uit de Memorie van Toelichting blijkt tevens dat, als de jeugdige of zijn ouders na een verwijzing door de huisarts kiezen voor een aanbieder van jeugdhulp die geen contract of subsidierelatie met de gemeente heeft en de gemeente soortgelijke jeugdhulp wel kan laten leveren door een jeugdhulpaanbieder waarmee zij een contract of subsidierelatie heeft, de gemeente niet gehouden is deze andere keuze te vergoeden. (…) De gemeente bepaalt niet wèlke jeugdhulp moet worden geleverd, maar zij heeft wel de regie over wie de jeugdhulp verleent.’ De vordering van de jeugdhulpaanbieder wordt derhalve door de rechtbank afgewezen.

Het voorgaande roept de vraag op of in geen enkel geval toegang tot jeugdhulp kan ontstaan na verwijzing door een huisarts naar een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder. Naar mijn oordeel kan daarvan in een uitzonderlijke situatie wel sprake van zijn. Uit de parlementaire geschiedenis volgt namelijk dat het gecontracteerde aanbod aan jeugdhulpvoorzieningen van de gemeente toereikend en passend dient te zijn.[6] Het is aan de huisarts om dit bij een verwijzing te beoordelen. Indien wordt verwezen door een huisarts naar een niet-gecontracteerde aanbieder vanwege het gegeven dat het gecontracteerde aanbod niet passend is, dan dient de gemeente dit oordeel in beginsel te volgen.[7] Indien het gecontracteerde aanbod naar het oordeel van de huisarts niet toereikend of passend is, dient de gemeente deze (niet-gecontracteerde) jeugdhulpverlening, waarnaar door de huisarts wordt verwezen, toch in te kopen.[8]

Bij de vraag of het gecontracteerde aanbod toereikend is, speelt naar mijn oordeel ook de keuzevrijheid van de jeugdige en/of zijn ouders of vertegenwoordigers een rol. Hierbij kan worden gedacht aan een voorkeur van een jeugdige voor een jeugdhulpaanbieder of behandelaar met een bepaalde culturele achtergrond, religie of sekse. Indien de gemeente onvoldoende aanbieders heeft gecontracteerd kan het zorgaanbod om die reden in een individueel geval ontoereikend zijn. Indien het nodig is dat een bepaalde professional de jeugdhulpverlening uitvoert, die bijvoorbeeld niet met de gemeente heeft gecontracteerd, brengt het voorgaande mee dat de gemeente mogelijk toch verplicht is te contracteren. Daarbij is ook van belang of de ouders of vertegenwoordigers van de jeugdige een pgb kunnen beheren.[9] Het is gemeenten op grond van de Jeugdwet niet toegestaan deze bevoegdheid van de huisarts te beperken en uiteindelijk zal de gemeente naar aanleiding van een dergelijke beoordeling van de huisarts, en verzoek daartoe van de jeugdige en/of zijn ouders/vertegenwoordigers tot actie moeten overgaan.

Ook de rechtbank lijkt bovenstaande uitzondering in de onderhavige uitspraak te erkennen. Dit blijkt uit de overweging die ik hierboven reeds heb geciteerd: ‘Uit de Memorie van Toelichting blijkt tevens dat, als de jeugdige of zijn ouders na een verwijzing door de huisarts kiezen voor een aanbieder van jeugdhulp die geen contract of subsidierelatie met de gemeente heeft en de gemeente soortgelijke jeugdhulp wel kan laten leveren door een jeugdhulpaanbieder waarmee zij een contract of subsidierelatie heeft, de gemeente niet gehouden is deze andere keuze te vergoeden.’[10]

Kortom, indien de gemeente in een individueel geval geen passende jeugdhulp heeft ingekocht gaat het hiervoor beschreven uitgangspunt niet op.

In de onderhavige zaak komt de rechtbank tot de conclusie dat de jeugdige de jeugdhulp ook had kunnen afnemen bij een door de gemeente gecontracteerde aanbieder en dat de hiervoor beschreven uitzondering derhalve niet opgaat. De uitspraak van de rechtbank is in dat kader begrijpelijk.

mr. B. Wallage


[1] Kamerstukken II 2012/13, 33684, 3, p. 31.

[2] Kamerstukken II 2018/19, 31839, 689 en Kamerstukken II 2017/18, 34880, A

[3] Kamerstukken II 2012/13, 33684, 3, p. 221

[4] Kamerstukken II 2012/13, 33684, 3, p. 148.

[5] Idem.

[6] Kamerstukken I 2013/14, 33684, F, p. 14.

[7] Idem.

[8] Kamerstukken II 2013/14, 33684, 45, p. 5.

[9] Idem.

[10] Onderstreping door de auteur.