Naar boven ↑

Update

Nummer 17, 2020
Uitspraken van 29-08-2020 tot 10-09-2020
Redactie: mr. dr. R.P. Wijne, mr. L. Beij, mr. drs. R.M. Bertens, mr. J.W. Bosman, mr. M. Christe, mr. A.C. de Die, mr. M.A. Goldschmidt, mr. J.F. Groen, mr. N.A.D. Groot, mr. I.W. Hanemaaijer, mr. M.M. Hofstee, mr. A. Jagt, mr. J.M. Janson, mr. drs. C. van der Kolk, mr. X.R. van der Kruk-Ras, mr. I.J. de Laat, mr. E. Lam, mr. M. Martin, mr. A.M. De Nijs, mr. C. Pluijgers, mr. T.R. Riemersma, mr. A. Rube, mr. D. Schuurman, mr. S. Snelder, mr. C. Velink, mr. C.W.M. Verberne, mr. H.B.M. Vrieling, mr. J.M. de Vries, mr. D. van der Wal en mr. K.S. Waldron.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.

Verplichte zorg in relatie tot strafrechtelijk voorarrest
De eerste uitspraak gaat om de aanvraag voor een zorgmachtiging in de zin van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) van een persoon in voorarrest (GZR 2020-0238). De officier van justitie had bij zijn verzoek daartoe aangegeven dat, ondanks dat deze persoon strafrechtelijk wordt vervolgd, een zorgmachtiging nodig is; binnen het strafrechtelijk kader zouden er geen mogelijkheden zijn voor psychische hulp. De instelling zou dan de zorg moeten opschalen naar een afdeling of instelling die het gewenste veiligheidsniveau kan bieden, aldus de officier van justitie. De geneesheer-directeur was het daar niet mee eens en voorzag problemen vanwege de agressiviteit en gevaarlijke houding van de persoon. De rechtbank verleende de zorgmachtiging niettemin en wees het verzoek toe zoals de officier van justitie dat had verzocht. Er werd dus geen machtiging gegeven de persoon te behandelen in een instelling als bedoeld in artikel 6:4 lid 3 en 4 Wvggz. De rechtbank voegde daaraan toe dat, mocht het voorarrest worden geschorst of het strafrechtelijk kader anderszins wegvallen, het noodzakelijk zou zijn over een civiele zorgmachtiging te beschikken teneinde de zorg te kunnen geven die vereist is. Mocht op dat moment blijken dat het ‘opschalen’ naar een andere afdeling of instelling nodig is maar niet mogelijk, dan zou via de weg van artikel 8:12 Wvggz alsnog om plaatsing in een instelling als bedoeld in artikel 6:4 lid 3 en 4 Wvggz kunnen worden verzocht.

Haagse borstendokter in cassatie
Voorts wijs ik u op de uitspraak in cassatie die de Haagse borstendokter betreft (GZR 2020-0242). De feiten veronderstel ik bekend. De Hoge Raad heeft zich in relevante zin uitgelaten over de aanmerkelijke kans, de medische exceptie, het causaal verband en de (on)mogelijkheid van het opleggen van een bijzondere voorwaarde.

Wat de aanmerkelijke kans betreft, heeft het hof volgens de Hoge Raad juist geoordeeld door te overwegen dat de borstendokter de aanmerkelijke kans op het ingetreden gevolg heeft aanvaard door te opereren onder de omstandigheden zoals die zijn aangetroffen (door onvoldoende zorg voor reiniging en desinfectie van ruimten en materialen). Mitsdien is sprake van voorwaardelijk opzet bij de dokter.

Wat de medische exceptie betreft, heeft het hof volgens de Hoge Raad terecht geoordeeld dat de borstendokter daarop geen geslaagd beroep toekwam. De dokter had immers, gelet op de uitvoering van de medische handelingen en de omstandigheden waaronder die uitvoering had plaatsgevonden, niet de zorg van een goed hulpverlener verleend en (daarom) niet gehandeld in overeenstemming met de op hem als arts rustende verantwoordelijkheid.

Wat het causaal verband betreft, heeft de Hoge Raad de maatstaf herhaald: kan het letsel redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen aan de verdachte worden toegerekend? Het oordeel van het hof, dat het letsel is opgetreden als gevolg van het geheel van de gedragingen van de arts (in het bijzonder onvoldoende zorgdragen voor reiniging en desinfectie van ruimten en materialen, het niet handelen conform de geldende professionele standaard en het niet adequaat behandelen van ontstane infecties), en dat dit letsel redelijkerwijs als gevolg van die gedragingen aan de arts kan worden toegerekend, getuigt volgens de Hoge Raad niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

Wat het hof evenwel niet goed heeft gedaan, is het opleggen van de bijzondere voorwaarde dat de arts gedurende de proeftijd geen medische (be)handelingen mag verrichten. Bij artikel 300 lid 2 Sr is – anders dan bij artikel 301 en 303 Sr – géén beroepsverbod mogelijk en naleving van de bijzondere voorwaarde zou daar wel op neer komen.

Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.

Onze zoekfunctie
Wist u dat GZR Updates uit meer bestaat dan deze nieuwsbrief en de mogelijkheid om kennis te nemen van annotaties? Alle door onze redactieleden zorgvuldig geselecteerde en samengevatte uitspraken komen in een database. GZR Updates biedt de mogelijkheid om op doeltreffende wijze de database te doorzoeken, zodat u de voor u relevante uitspraken kunt vinden. Zie hier voor de mogelijkheden.

LinkedIn-groep
Bent u al bekend met onze LinkedIn-groep? Nadat u op LinkedIn bent ingelogd, wordt u op deze pagina geattendeerd op onze nieuwsbrief, maar ook op ander nieuws. Verder kan op deze pagina kennis worden gedeeld.

Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, dan kunt u mailen naar info@boomjuridisch.nl. Wij stellen dat erg op prijs.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@boomdenhaag.nl.

Alvast een goed weekend.

Met vriendelijke groet,

Rolinka Wijne

Hoofdredacteur GZR Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank