Update
Geachte heer/mevrouw,
Heeft u kennis kunnen nemen van onze tweede wetgevingseditie? Ik hoop dat deze u van pas kwam of zal komen.
Bijgaand treft u weer een nieuwe ‘gewone’ GZR Update aan.
Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.
Commissie voor Beentumoren niet aansprakelijk voor achteraf gebleken onnodige resectie kaak
De eerste uitspraak die ik onder uw aandacht wil brengen, ziet op een beoordeling van het handelen van de Commissie van Beentumoren (GZR 2019-0110). De zaak is aanhangig gemaakt door een vrouw die in verband met hoofdpijn- en oogklachten op verwijzing onder behandeling kwam bij een hoofd-halsoncoloog. Deze oncoloog verzocht de Commissie voor Beentumoren de zaak mede te beoordelen. De commissie gaf op basis van haar bevindingen en gestelde voorkeursdiagnose het advies over te gaan tot resectie van de kaak, die vervolgens door de oncoloog is uitgevoerd. Op basis van het resectiemateriaal dat opnieuw werd beoordeeld, kwam de commissie echter tot een andere voorkeursdiagnose bij welke diagnose niet zou zijn gekozen voor een resectie van de kaak. De vrouw acht de commissieleden daarom aansprakelijk voor hun eerste beoordeling.
De rechtbank stelde ter beoordeling voorop dat er geen behandelovereenkomst tot stand was gekomen tussen de vrouw en de commissie(leden), maar dat op grond van artikel 7:464 BW ook zonder behandelovereenkomst Boek 7, titel 7, afdeling 5, BW van toepassing kan zijn. Dit lijkt mij juist. De rechtbank heeft vervolgens het handelen van de commissieleden getoetst aan de hand van de maatstaf of de commissieleden bij de advisering gehandeld hebben in strijd met wat een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot betaamt (invulling betamelijkheid). De rechtbank oordeelde dat dit niet is komen vast te staan. Op basis van het feitencomplex van de zaak, de uitgebrachte deskundigenrapporten, de richtlijn ‘Beentumoren’, een door de commissieleden in het geding gebrachte expert opinion, en de uitleg gegeven ter comparitie, concludeerde de rechtbank dat de commissie er op goede gronden van uit kon gaan dat de histologische diagnose kon passen bij een odontogeen myxoom, en dat naast het advies en de daarbij gevoegde verslagen van patholoog en de radiologen een nadere argumentatie of onderbouwing van het advies niet nodig was. De rechtbank wees de vordering van de vrouw af.
Vermeld zij nog dat de rechtbank artikel 6:166 BW – groepsaansprakelijkheid – niet van toepassing achtte. Van een groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 BW zal bij een commissie als de onderhavige slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kunnen zijn, zo overwoog de rechtbank, bijvoorbeeld in het geval een commissie doelbewust en zonder enige rechtvaardiging voor patiënten schadelijke adviezen geeft.
Vermeld zij ook nog dat de hoofd-halsoncoloog of het ziekenhuis zelf niet waren gedagvaard, wat bijvoorbeeld had gekund in het licht van artikel 6:76 BW.
Uitgangspunten beoordeling zorgvuldigheid euthanasie bij een wilsonbekwame patiënte
De tweede uitspraak die ik eruit licht, heeft betrekking op een euthanasiekwestie bij een wilsonbekwame (demente) patiënte (GZR 2019-0111). Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg achtte, net als het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd ontvankelijk en het handelen van de specialist-ouderengeneeskunde die de euthanasie had verricht onzorgvuldig en deed in dat verband een aantal normatieve uitspraken.
Het Centraal Tuchtcollege overwoog wat de ontvankelijkheid betreft, dat, hoewel op zichzelf juist is dat de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie reeds een oordeel heeft gegeven, dit niet betekent dat het Centraal Tuchtcollege niet ook een oordeel kan geven; er is geen sprake van elkaar uitsluitende bevoegdheden. Wel stelde het Centraal Tuchtcollege voorop het oordeel van de Toetsingscommissie Euthanasie tot uitgangspunt te nemen nu bij haar het primaat ligt ter zake van de beoordeling van de vraag of een arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen van artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging (Wtl).
Net als de Toetsingscommissie Euthanasie en het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg was het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de door patiënte opgestelde verklaringen, opgesteld toen zij nog wilsbekwaam was, onvoldoende duidelijk zijn ten aanzien van het moment waarop zij het toepassen van euthanasie wenste. Dit betekent dat de euthanasieverklaring(en) in dit geval niet voldeden aan de eisen van artikel 2, lid 2 onder a. van de Wtl. Het gevolg is ook dat er onvoldoende basis was om de overtuiging te mogen krijgen dat patiënte een vrijwillig en weloverwogen verzoek tot levensbeëindiging had. Er was immers ook geen eenduidige mondelinge verklaring van de patiënte. Het Centraal Tuchtcollege oordeelde eveneens dat de wilsonbekwaamheid van de patiënte de specialist-ouderengeneeskunde er niet van had mogen weerhouden op zijn minst te proberen met patiënte te praten over het concrete voornemen haar leven te beëindigen en over het voornemen voorafgaand aan de uitvoering daarvan een slaapmiddel in haar koffie te doen.
Wat milder is het Centraal Tuchtcollege ten aanzien van de op te leggen maatregel; de berisping werd omgezet in een waarschuwing. Belangrijk is de overweging dat de specialist-ouderengeneeskunde slechts in beperkte mate tuchtrechtelijk tekort is geschoten.
Deze conclusie heeft het Centraal Tuchtcollege doen voorafgaan door de overweging dat de specialist haar afweging op zorgvuldige wijze en met inachtneming van de relevante omstandigheden heeft gemaakt. Feit blijft echter dat de beide schriftelijke wilsverklaringen van patiënte, ook met inachtneming van de relevante omstandigheden, voor tweeërlei uitleg vatbaar waren en objectief bezien onvoldoende duidelijkheid boden ten aanzien van het moment waarop patiënte het toepassen van euthanasie wenste. Nogmaals, onder die omstandigheden is sprake van zodanige twijfel over de inhoud van de beide wilsverklaringen dat euthanasie niet mocht worden toegepast.
Datzelfde oordeel trof de uitvoering van de levensbeëindiging. Het Centraal Tuchtcollege overwoog dat het op zichzelf weinig zinvol lijkt en geen redelijk doel lijkt te dienen om met een volledig wilsonbekwame patiënt het voornemen tot uitvoering van euthanasie en het moment en de wijze waarop dit gaat gebeuren te bespreken. Niettemin betekent het bespreken, althans een poging daartoe, van zowel het voornemen tot als het moment en de wijze waarop de euthanasie zal worden uitgevoerd onmiskenbaar een toevoeging aan de vereiste zorgvuldigheid van die uitvoering en om die reden mag dit, ook bij een volledig wilsonbekwame patiënt, in beginsel niet achterwege blijven.
Verder wijs ik u op de samenvattingen van de vele arbeidsrechtelijk kwesties die de afgelopen twee weken in onze database zijn opgenomen!
Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.
Onze zoekfunctie
Wist u dat GZR Updates uit meer bestaat dan deze nieuwsbrief en de mogelijkheid om kennis te nemen van annotaties? Alle door onze redactieleden zorgvuldig geselecteerde en samengevatte uitspraken komen in een database. GZR Updates biedt de mogelijkheid om op doeltreffende wijze de database te doorzoeken, zodat u de voor u relevante uitspraken kunt vinden. Zie hier voor de mogelijkheden.
Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@boomdenhaag.nl.
Alvast een goed weekend.
Met vriendelijke groet,
Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR Updates
Hof
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Een neurochirurg, inmiddels met pensioen, was van 1 mei 1980 tot 1 juli 1981 assistent-geneeskundige in opleiding (AGIO). Hij heeft krachtens een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gewerkt en krijgt over die periode geen pensioen. Op grond van het pensioenreglement en de verplichtstellingsbeschikking vallen werknemers met een dienstverband met een tijdelijk karakter niet onder de verplichtstelling. Volgens het hof waren de werkzaamheden van deze AGIO er steeds op gericht te eindigen bij het voltooien van de opleiding; dat is dus per definitie tijdelijk. Ook is relevant dat deze artsen, in die tijd, na afronding van hun opleiding het perspectief hadden van een hoog inkomen met ruime mogelijkheid om een pensioen van een voldoende omvang op te bouwen in minder dan veertig resterende jaren. Daarom moet als alleszins acceptabel worden beschouwd dat zij gedurende de opleidingsperiode geen pensioen opbouwden. 30-04-2019
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden In hoger beroep beoordeelt het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden opnieuw het handelen van een neuroloog en een revalidatiearts. Het hof neemt het rapport van de in eerste aanleg benoemde deskundigen tot uitgangspunt en concludeert dat er geen sprake is geweest van onzorgvuldig handelen. Het vonnis wordt bekrachtigd. 30-04-2019
- Gerechtshof Amsterdam Zorgverzekeraars baseren een vordering uit onverschuldigde betaling wegens onrechtmatig declareren op de extrapolatie van steekproefresultaten. Het hof oordeelt dat dit is toegestaan, zolang steekproeven en extrapolatie wetenschappelijk verantwoord geschieden. Het hof formuleert daartoe gezichtspunten. De vordering wordt toegewezen. 23-04-2019
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Vaststaat dat sprake was van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie tussen werkgeefster en werkneemster met (autisme)beperkingen. Het kan werkgeefster niet worden verweten dat zij niet meer pogingen heeft ondernomen om werkneemster te begeleiden, nu vaststond dat het niet lukte, ook niet met behulp van een medewerkster van het Autismepunt, om de leidinggevende te leren met werkneemster te communiceren. 11-04-2019
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Na ontbinding van de arbeidsovereenkomst met toekenning van de billijke vergoeding vordert een (voormalig) directeur uitbetaling van de cao-wachtgeldregeling omdat de cao (en daarmee de wachtgeldregeling) in de arbeidsovereenkomst van toepassing was verklaard. Het beroep op de wachtgeldregeling is in de gegeven omstandigheden in strijd met de redelijkheid en billijkheid, nu de werknemer in de onderhandelingen met de werkgever opzettelijk zijn aanspraak op wachtgeld heeft verzwegen. 02-04-2019
- Gerechtshof Amsterdam Cordaan zegt na toestemming van het UWV de arbeidsovereenkomst met werkneemster op. Werkneemster gaat daartegen in beroep. Werkneemster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voor een andere passende functie binnen een redelijke termijn geschikt kan worden gemaakt. Cordaan moet werkneemster in deze, dan wel een andere, passende functie herplaatsen. 19-03-2019
Rechtbank
- Rechtbank Overijssel Werknemer is weliswaar 24/7 bereikbaar, maar de uitleg van het begrip ‘bereikbaarheidsdiensten’ in de cao Welzijn en Maatschappelijke dienstverlening leidt niet tot een bereikbaarheidstoeslag voor de werknemer omdat de in de cao bedoelde bereikbaarheidsdiensten veelomvattender zijn. 16-04-2019
- Rechtbank Rotterdam Het ziekenhuis heeft een arts (SEH- c.q. huisarts) vrijgesteld van werk in afwachting van de uitkomst van een bij het UWV vanwege boventalligheid gestarte ontslagprocedure. Omdat de arts dat niet accepteert en een vrijstelling alleen in extreme situaties is toegestaan dient het ziekenhuis de arts weer tot het werk toe te laten en de vrijstelling intern te rectificeren. Een en ander met oplegging van dwangsommen. 26-03-2019
- Rechtbank Overijssel Een vrouw komt onder behandeling bij een oncoloog. Haar aandoening kan op twee manieren worden gediagnosticeerd. De oncoloog raadpleegt de Commissie voor Beentumoren. Die komt tot een voorkeursdiagnose en geeft advies: resectie van de kaak. De behandelend arts voert die behandeling uit. Op basis van het resectiemateriaal komt de commissie tot een andere voorkeursdiagnose, bij welke diagnose niet zou zijn gekozen voor een resectie van de kaak. De vrouw stelt de commissieleden aansprakelijk. De rechtbank oordeelt dat er geen behandelovereenkomst tot stand is gekomen tussen de vrouw en de commissie, maar dat op grond van artikel 7:464 BW ook zonder behandelovereenkomst Boek 7, titel 7, afdeling 5, BW van toepassing kan zijn. De rechtbank neemt als maatstaf of de commissieleden bij de advisering hebben gehandeld in strijd met wat een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot betaamt en oordeelt dat dit niet is komen vast te staan. De vorderingen van de vrouw worden afgewezen. 20-03-2019
Centrale Raad van Beroep
Tuchtcolleges
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage Een verpleegkundige is het recht ontzegd wederom ingeschreven te worden in het BIG-register als gevolg van seksueel overschrijdend gedrag gedurende langere tijd bij twee aan hem toevertrouwde kwetsbare patiënten. De verpleegkundige heeft zijn handelen in beginsel ontkend, geen hulp gezocht, toont geen zelfinzicht en neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen. 16-04-2019
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Klager is ontvankelijk in zijn klacht tegen een longarts (niet zijn behandelaar). Dit levert geen misbruik van zijn rechten op, omdat een eerdere klacht met hetzelfde feitencomplex niet eerder inhoudelijk is behandeld. Klager heeft cystic fybrosis (CF) en heeft zeer positieve ervaringen met 'The Vest', een hulpmiddel dat niet vergoed wordt. Verweerder houdt zich met CF bezig als voorzitter van de raad van advies van een patiëntenorganisatie. In die hoedanigheid heeft hij contact met klager over diens onvrede over het niet vergoeden van het vest. Verweerder blijft bij zijn standpunt dat hij dat niet wenselijk acht. De klachten van klager zien op de mailwisseling met verweerder. Deze kunnen vallen onder de tweede tuchtnorm. Toch zijn de klachten, aldus het RTG Den Haag, ongegrond. In hoger beroep heeft het CTG het oordeel van het RTG voor het merendeel onderschreven. Wel acht het CTG klager, louter wegens een financieel belang, belanghebbende met betrekking tot één klachtonderdeel daar waar het RTG klager geen belanghebbende achtte. 11-04-2019
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg De IGJ dient een klacht in tegen een arts, specialist ouderengeneeskunde, in verband met euthanasie van een zeer demente patiënte. Het CTG volgt de overwegingen van het RTG dat de door patiënte opgestelde verklaring(en) onvoldoende duidelijk zijn ten aanzien van het moment waarop zij het toepassen van euthanasie wenste. In het concrete geval zal bij de uitleg van een schriftelijke wilsverklaring sprake (kunnen en moeten) zijn van enige interpretatie waarbij de relevante omstandigheden van dat geval een rol kunnen en moeten spelen. Met betrekking tot de uitvoering van de euthanasie overweegt het CTG dat het weinig zinvol lijkt en geen redelijk doel lijkt te dienen om met een volledig wilsonbekwame patiënt het voornemen tot uitvoering van euthanasie en het moment en de wijze waarop dit gaat gebeuren te bespreken, doch de wilsonbekwaamheid van patiënte de arts er niet van had mogen weerhouden op zijn minst te proberen met patiënte te praten. Anders dan het RTG legt het CTG de arts een waarschuwing op. 19-03-2019
Uitspraken zonder ECLI
- Scheidsgerecht Gezondheidszorg Tijdens een periode van ziekte en zwangerschap van een anesthesiste ontwikkelt de praktijkassociatie (hierna: de maatschap) het voornemen om een regeling over de verdeling van restgelden bij een langere periode van ziekte in de maatschapsovereenkomst te veranderen. Deze aanpassing heeft negatieve gevolgen voor de anesthesiste. De vertrouwensrelatie tussen de maatschap en de anesthesiste komt op het spel te staan. Dientengevolge besluit de maatschap geen nieuwe maatschapsovereenkomst voor onbepaalde tijd met de anesthesiste aan te gaan. De anesthesiste maakt dit geschil aanhangig bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Het scheidsgerecht beslist dat partijen zich moeten inspannen om het vertrouwen in elkaar te herstellen en te komen tot voortzetting van de maatschapsovereenkomst. 2019-03-29
- Geschillencommissie ziekenhuizen Cliënte stelt dat zij blijvend invalide is geworden na een verkeerde behandeling van schouderluxatie (ontstaan na een val) bij de SEH van het ziekenhuis. Uit second opinion bleek dat schouderpezen waren afgescheurd, waarop cliënte een gewricht-vervangende operatie heeft ondergaan. Er wordt vergoeding van materiële en immateriële schade gevorderd. Het ziekenhuis stelt dat geen sprake was van een onzorgvuldige behandeling. Het lukte niet direct om de schouder terug te plaatsen; daarmee staat echter niet vast dat de behandeling onzorgvuldig of ondeugdelijk is geweest. De Geschillencommissie Ziekenhuizen oordeelt dat ten aanzien van de repositie niet gesteld kan worden dat geen sprake was van goed hulpverlenerschap. Het ziekenhuis heeft wel onvoldoende proactief gehandeld door niet te controleren op mogelijke weefselbeschadiging als gevolg van de val. Vergoeding van immateriële schade wordt toegekend. 2019-03-19
- Geschillencommissie Huisartsen Na behandeling van de schouder van klaagster door een orthopeed vraagt klaagster opnieuw om een verwijzing. Klaagster is van mening dat verweerder een onjuiste verwijzing heeft geschreven. De verwijzing had volgens klaagster niet voor een 'second opinion' moeten zijn. Daarnaast is klaagster van mening onheus te zijn bejegend door verweerder, nu verweerder van mening zou zijn dat het de schuld is van klaagster dat zij een 'second opinion' kreeg in plaats van een verwijzing. 2017-12-11