Naar boven ↑

Update

Nummer 8, 2019
Uitspraken van 14-04-2019 tot 24-04-2019
Redactie: mr. dr. R.P. Wijne, mr. L. Beij, mr. drs. R.M. Bertens, mr. J.W. Bosman, mr. M. Christe, mr. A.C. de Die, mr. M.A. Goldschmidt, mr. J.F. Groen, mr. N.A.D. Groot, mr. I.W. Hanemaaijer, mr. M.M. Hofstee, mr. A. Jagt, mr. J.M. Janson, mr. drs. C. van der Kolk, mr. X.R. van der Kruk-Ras, mr. I.J. de Laat, mr. E. Lam, mr. M. Martin, mr. A.M. De Nijs, mr. C. Pluijgers, mr. T.R. Riemersma, mr. A. Rube, mr. D. Schuurman, mr. S. Snelder, mr. C. Velink, mr. C.W.M. Verberne, mr. H.B.M. Vrieling, mr. J.M. de Vries, mr. D. van der Wal en mr. K.S. Waldron.

Door technische problemen ontvangt u deze nieuwsbrief op maandag in plaats van op vrijdag. Onze excuses daarvoor.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er dit keer twee strafrechtelijke kwesties uit.

Acht jaar cel voor toedienen Ibogaïne
De eerste zaak die ik onder uw aandacht wil brengen betreft de strafrechtelijke veroordeling van een 59-jarige vrouw die – zo nam de Rechtbank Midden-Nederland als bewezen aan – een Zweedse vrouw Ibogaïne toediende (GZR 2019-0096). Ibogaïne wordt gewonnen uit de Afrikaanse iboga-wortel en zou een geneeskrachtige werking hebben voor verslaafden. Het middel is omstreden en het gebruik van ibogaïne is zeer risicovol. De Zweedse vrouw overleed kort erna.
Het was niet de eerste keer dat deze vrouw werd veroordeeld. Eerder werd overtreding van artikel 18 en artikel 40 Geneesmiddelenwet in verband met het toedienen van ibogaïne bewezen geacht (zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 oktober 2015, GZR 2015-0425 en het daarop volgende arrest HR 4 april 2017, GZR 2017-0173, m.nt. J.F.M. Wasser).
In het onderhavige geval achtte de rechtbank doodslag bewezen, evenals het in hulpeloze toestand achterlaten van een slachtoffer, het verkopen van schadelijke waren en het, als niet in het BIG-register ingeschreven persoon bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, opzettelijk buiten noodzaak een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaken (art. 96 Wet BIG). De vrouw wist dat het toedienen van ibogaïne buiten een klinische setting en zonder grondig medisch vooronderzoek ernstige risico’s met zich brengt. De rechtbank rekende het haar zwaar aan dat zij de verslaafde patiënten – een zeer kwetsbare groep – niet op die risico’s wees. De vrouw nam het risico voor lief dat de behandeling één van haar patiënten fataal zou worden, met uiteindelijk de tragische dood van de Zweedse vrouw tot gevolg. Bij het bepalen van de straf hield de rechtbank naast de ernst van de feiten rekening met het onverminderd grote geloof van de verdachte in ibogaïne, zodat de kans op herhaling nog steeds groot is. De vrouw kreeg acht jaren gevangenisstraf opgelegd.

Veroordeling Heringa blijft overeind
De tweede zaak die ik onder uw aandacht breng, betreft ‘de zaak Heringa’ (GZR 2019-0104). Heringa is zijn 99-jarige stiefmoeder behulpzaam geweest bij haar zelfdoding. Heringa was echter zelf geen arts. Heringa werd door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf (ECLI:NL:GHSHE:2018:345). De beoordeling in cassatie heeft niet tot een ander oordeel geleid. De Hoge Raad overwoog dat op zichzelf een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand kan worden gedaan. De Hoge Raad overwoog echter ook dat in dit geval het hof terecht had geoordeeld dat zich geen uitzonderlijke omstandigheden hadden voorgedaan op grond waarvan de ten laste gelegde handelingen van Heringa gerechtvaardigd konden worden geacht; het was immers niet aannemelijk geworden dat er geen redelijk alternatief bestond voor de door Heringa gemaakte keuze om zijn (stief)moeder bij haar zelfdoding behulpzaam te zijn. Datzelfde gold volgens het hof voor de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de uitvoering van die keuze was geschied.
De Hoge Raad oordeelde voorts dat het hof terecht had geoordeeld dat uit de rechtspraak van het EHRM niet kan worden afgeleid dat de toepassing van artikel 294 Sr in een geval als het onderhavige – waarin de verdachte, niet zijnde een arts, een naast familielid bij haar zelfdoding behulpzaam is geweest en deze middelen daartoe heeft verschaft – in strijd is met het bij artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website. Zekerheidshalve bericht ik dat op 16 april jl. het debat over de wijziging van Boek 7, titel 7, afdeling 5, BW (WGBO) plaatsvond. Meer dan eens werd aan de orde gesteld waarom ‘de veronderstelde toestemming’ als grond voor inzage in het dossier van een overleden patiënt niet in het wetsvoorstel is opgenomen. Minister Bruins gaf in reactie daarop te kennen te streven naar duidelijkheid. De veronderstelde toestemming is tegen die achtergrond niet passend te noemen, omdat zij interpretatie zou behoeven en tot uitvoeringsvragen zou leiden, aldus de minister. Tijdens het debat werd tevens een aantal moties ingediend en een aantal amendementen, onder meer verband houdende met het inzagerecht. Op 19 april jl. werd voorts door de leden Hijink en Mulder een gewijzigd amendement ingediend (nr. 18, ter vervanging van nr. 10), inhoudende de toevoeging van een nieuw artikel 7:458b BW. Het amendement regelt dat indien degene die verzoekt om inzage of afschrift vanwege een zwaarwegend belang geen afschrift of inzage van de hulpverlener verkrijgt, de hulpverlener inzage of afschrift dient te verstrekken aan een door de verzoeker aangewezen onafhankelijke arts. Deze arts krijgt hiervoor inzage in de relevante delen van het medisch dossier. Indien de weigering volgens de arts niet gerechtvaardigd is, verstrekt de hulpverlener alsnog inzage of afschrift aan de verzoeker. Indien de arts oordeelt dat de weigering tot inzage of afschrift gerechtvaardigd is, laat dit de mogelijkheid voor de verzoeker om een juridische procedure te starten onverlet. Met dit amendement wordt een laagdrempelige, onafhankelijke en tijdige beoordeling van een verzoek tot inzage van het medisch dossier van een overleden patiënt door de verzoeker georganiseerd.
De plenaire vergadering vond plaats op 23 april jl., in welke vergadering is gestemd over het wetsvoorstel, de moties en de amendementen. Het wetsvoorstel is aangenomen, evenals het hiervoor beschreven amendement van de leden Hijink en Mulder (nr. 18).

Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@boomdenhaag.nl.

Ik wens u een fijne dag!

Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Tuchtcolleges