Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.
Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.
Apotheker geschorst voor onjuiste voorstelling van zaken bij afhandeling schadeclaim
Een eerste uitspraak die ik onder uw aandacht breng, is een uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) (GZR 2019-307). Verweerder is mede-eigenaar van een apotheek. Klager heeft door een foutieve verstrekking door de apotheek een te lage dosis medicatie gebruikt. Klager heeft de apotheek aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. De apotheker heeft bij de afhandeling van de aansprakelijkheidsstelling richting klager voorgewend dat diens schadeclaim was doorgeleid naar de verzekeraar en door laatstgenoemde was afgewezen. Tevens bewaarde de apotheker correspondentie over de schadeclaim op zijn privéadres. Klager verwijt de apotheker dat deze hem door zijn handelwijze onheus heeft bejegend en dat hij correspondentie met betrekking tot de schadeclaim op zijn privéadres heeft bewaard, terwijl die correspondentie vertrouwelijke gegevens bevat. Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Eindhoven (RTG) acht klager ontvankelijk in zijn klachten en is van oordeel dat de klachten binnen de reikwijdte van de tweede tuchtnorm vallen. Het RTG acht beide klachtonderdelen gegrond en legt de apotheker de maatregel op van schorsing van inschrijving in het BIG-register voor een periode van zes maanden. Met het RTG is het CTG van oordeel dat klager ontvankelijk is in zijn klacht. Ook sluit het CTG zich aan bij de overwegingen en het oordeel van het RTG ten aanzien van het eerste klachtonderdeel. Anders dan het RTG oordeelt het CTG echter dat het tweede klachtonderdeel niet gegrond is. Het CTG overweegt dat het onjuist is om in zijn algemeenheid te stellen dat een beroepsbeoefenaar geen dossiers, inhoudende medische en/of administratieve gegevens die te maken hebben met de beroepsbeoefening, op zijn privéadres mag bewaren. Het CTG laat de door het RTG opgelegde maatregel in stand.
Rechter is niet verplicht om verklarend psychiater te horen voorafgaand aan voorlopige machtiging
Een tweede uitspraak die ik voor u uitlicht, is de conclusie van P-G Langemeijer in een cassatieberoep tegen een rechterlijke beschikking in een Bopz-zaak (GZR 2019-311). Nadat voor betrokkene een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling is gegeven, vraagt de officier van justitie een voorlopige machtiging bij de rechtbank. De advocaat van betrokkene vraagt schriftelijk aan de rechtbank om zich te laten informeren door de verklarend psychiater (art. 8 lid 4 aanhef en onder g Wet Bopz) dan wel de verklarende psychiater als deskundige op te roepen (art. 8 lid 6 Wet Bopz). De rechtbank wijst beide verzoeken van de advocaat zonder nadere motivering af en verleent de gevraagde machtiging. Bij het verlenen van de beschikking is de wettelijke beslistermijn van drie weken (art. 9 lid 1 Wet Bopz) overschreden. Betrokkene gaat in cassatie. P-G Langemeijer concludeert tot verwerping van het cassatieberoep. Hij concludeert dat artikel 8 lid 4 Wet Bopz berust op enerzijds een instructie aan de burgerlijk rechterlijk om zich actief op te stellen en zich zo breed mogelijk te laten informeren en anderzijds een bevoegdheid om (ambtshalve) bij genoemde personen inlichtingen in te winnen, mits die personen bereikbaar en beschikbaar zijn, ook al zijn zij tevoren niet formeel aangezegd of opgeroepen als getuige of deskundige. Derhalve was de rechtbank op grond van artikel 8 lid 4 Wet Bopz wel bevoegd, maar niet verplicht om inlichtingen in te winnen bij de verklarende psychiater. Overschrijding van de wettelijke beslistermijn wordt door de wetgever niet gesanctioneerd en kan derhalve niet tot nietigheid leiden.
Annotaties
Graag wijs ik u op onze annotaties. Deze keer treft u een annotatie aan van Jacqueline de Vries (Holla Advocaten) bij een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam (GZR 2019-292) over het eenzijdig opzeggen door een zorgaanbieder van een ‘zorgovereenkomst’. In haar annotatie schetst Jacqueline het wettelijk kader rondom deze zorgovereenkomsten en geeft zij een helder overzicht van de (recente) ontwikkelingen in de jurisprudentie over de mogelijkheden tot opzegging van dit type overeenkomsten. Hierbij gaat zij uitgebreid in op het vereiste van ‘gewichtige reden’ en de door zorgaanbieders in acht te nemen zorgvuldigheidseisen. De annotatie wordt afgesloten met een korte samenvatting en conclusie.
Commentaar
Verder wijs ik u ook op onze commentaren. Deze keer treft u een nieuw commentaar aan, afkomstig van Mirjam Hofstee (jurist medische aansprakelijkheid VvAA). Zij schrijft over de wijzigingen van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Stb. 2019, 224) die per 1 januari 2020 in werking zullen treden.
Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.
LinkedIn-groep
Bent u al bekend met onze LinkedIn-groep? Nadat u op LinkedIn bent ingelogd, wordt u op deze pagina geattendeerd op onze nieuwsbrief, maar ook op ander nieuws. Verder kan op deze pagina kennis worden gedeeld.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@boomdenhaag.nl.
Alvast een goed weekend.
Met vriendelijke groet,
Astrid van der Wal
Redacteur GZR Updates
Hoge Raad
Hof
Rechtbank
- Rechtbank Gelderland Wanneer iemand, voor wie een voorwaardelijke machtiging geldt, wordt opgenomen op grond van een last tot inbewaringstelling afgegeven door de burgemeester, omdat er sprake is van onmiddellijk dreigend gevaar, is conversie van de voorwaardelijke machtiging in een voorlopige machtiging door de geneesheer-directeur niet meer mogelijk 04-11-2019
- Rechtbank Den Haag Een preventie-assistente meldt zich bij Dentem (Mondzorggilde) ziek wegens PTTS maar werkt bij een andere tandartspraktijk door als preventie-assistente zonder dit bij Dentem te melden. Toen Dentem daar achter kwam heeft Dentem de preventie-assistente ontslagen. De kantonrechter oordeelt dat dat in dit geval een ‘paardenmiddel’ is en dat het ontslag niet rechtsgeldig is. Omdat de assistente niet meer bij Dentem wil werken, accepteert zij het ontslag maar krijgt wel de transitievergoeding van ruim € 22.000 alsmede een billijke vergoeding van ruim € 17.000. 25-10-2019
- Rechtbank Gelderland Omdat de raad van bestuur van Ziekenhuis Rivierenland vindt dat werkneemster, de concern controller, zich tactisch en strategisch beter moet positioneren wordt een coachingstraject gestart. Na ruim een jaar stopt de RvB daarmee omdat er onvoldoende voortgang is en wil de RvB overgaan tot ontheffing van werkneemster uit de functie. Als reactie daarop stuurt werkneemster een notitie naar de raad van toezicht van het ziekenhuis waarin zij haar ontevredenheid uit over de raad van bestuur. De RvT adviseert werkneemster een en ander verder met de RvB op te pakken. De RvB gaat over tot op non-actiefstelling en verzoekt de kantonrechter te ontbinden. Ontbinding wordt uitgesproken vanwege ernstige en onherstelbare verstoring van de verhoudingen. De kantonrechter kent de wettelijke transitievergoeding van ruim € 8.000 toe, maar wijst de gevraagde billijke vergoeding van bijna € 300.000 af omdat de verstoring van de arbeidsverhouding niet in overwegende mate is te wijten aan Ziekenhuis Rivierenland. 21-10-2019
Tuchtcolleges
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Klacht tegen een psychiater, destijds aios, tezamen met een andere psychiater, over diagnosestelling en vastlegging van de bevindingen in een brief aan de verwijzer. Het RTG Amsterdam concludeert dat het recht om een klacht in te dienen is verjaard en dat de klacht daarom niet-ontvankelijk is. Ten overvloede overweegt het RTG dat de psychiater geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het CTG vernietigt de bestreden beslissing omdat in het dictum de klacht is afgewezen en verklaart klaagster alsnog niet-ontvankelijk in haar klacht. De brief, waarin de bevindingen waren vastgelegd maar is gedateerd op minder dan tien jaar voor het indienen van de klacht, was in dit geval een louter administratieve handeling. 10-10-2019
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Klacht tegen een apotheker (verweerder) die handelt in de hoedanigheid van mede-eigenaar van een apotheek. Verweerder wendde voor dat de schadeclaim van klager (wegens een verkeerde dosering van medicijnen) was doorgeleid aan zijn verzekeraar en door deze was afgewezen. Bovendien bewaarde hij correspondentie over de schadeclaim van klager op zijn privéadres. Het RTG Eindhoven achtte beide feiten laakbaar en legt verweerder een voorwaardelijke schorsing op van zes maanden. Het CTG acht alleen het klachtonderdeel met betrekking tot het voorwenden gegrond. Het is onjuist om in zijn algemeenheid te stellen dat een beroepsbeoefenaar geen dossiers – inhoudende medische en/of administratieve gegevens die te maken hebben met de beroepsbeoefening – op zijn privéadres mag bewaren. De opgelegde maatregel houdt het CTG in stand. 10-10-2019