Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.
Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.
Veronderstelde wil overleden patiënt leidend voor ontvankelijkheid bij indienen klacht
De eerste uitspraak die ik onder uw aandacht wil brengen, betreft een uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage (GZR 2018-0185). Het tuchtcollege bevestigt de regel dat de veronderstelde wil van de overleden patiënt leidend is waar het gaat om het indienen van een klacht jegens een zorgverlener. Als er bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven eraan te twijfelen of de nabestaande die een klacht indient daadwerkelijk de wil van overleden patiënt vertegenwoordigt, dan wordt de nabestaande niet-ontvankelijk verklaard. Zo ook in dit geval; klaagster was de laatste periode van het leven van patiënt niet meer betrokken bij zijn medische behandeling. Tevens was er sprake van een echtscheiding.
Suïcide bij postnatale depressie, maar artsen hebben zorgvuldig gehandeld
De volgende uitspraak acht ik enerzijds van belang gezien de trieste omstandigheden en anderzijds gezien de motivering van het oordeel van de Rechtbank Amsterdam (GZR 2018-0186). De uitspraak is het slot van een procedure die door een vader en zijn dochtertje was aangespannen jegens Stichting Arkin, Stichting GGZ Ingeest en vijf aldaar werkzame artsen. Aanleiding hiervoor is het overlijden van de moeder. Zij is van het dakterras gesprongen met het opzet zichzelf van het leven te beroven; zij leed aan een postnatale depressie. Volgens de vader en het dochtertje hadden de artsen in kwestie onvoldoende zorgvuldig beoordeeld hoe ernstig de toestand van de moeder was. De rechtbank kwam echter tot een ander oordeel. In dat kader stelde de rechtbank eerst vast dat er een geneeskundige behandelingsovereenkomst (in de zin van art. 7:446 BW) tot stand was gekomen tussen de stichtingen en de moeder. De betrokken artsen hadden als hulppersoon in de zin van artikel 6:76 BW gehandeld. De rechtbank beoordeelde vervolgens of de betrokken artsen in strijd hadden gehandeld met hun zorgplicht als bedoeld in artikel 7:453 BW. Ik merk daarbij op dat, omdat er geen overeenkomst is met de artsen zelf, hun gedrag strikt genomen niet behoort te worden beoordeeld aan de hand van artikel 7:453 BW, maar aan de hand van de maatschappelijke zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 6:162 BW. Niettemin gaat het om dezelfde zorgplicht die mede wordt ingevuld aan de hand van de Multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag. Omdat er overeenkomstig die richtlijn is gehandeld en ook het medicatiebeleid als zorgvuldig kan worden aangemerkt, concludeerde de rechtbank, met inachtneming van de stellingen van partijen, dat de artsen hun zorgplicht niet hadden geschonden. De aan de artsen daarnaast nog individueel gemaakte verwijten slagen volgens de rechtbank evenmin; er zijn juiste beoordelingen verricht, de overdracht was zorgvuldig, de arts-assistent was voldoende toegerust om de moeder te beoordelen en de artsen waren goed geïnstrueerd.
Verwijdering van Bio Alcamid door onbevoegde arts leidt tot schadevergoedingsplicht
Een derde uitspraak die ik onder uw aandacht wil brengen is afkomstig van de Geschillencommissie Zorg Algemeen (GZR 2018-0187) en toont hoe mis het kan zijn met de attitude van een arts. Aanleiding voor deze uitspraak, het bindend advies van de geschillencommissie, is een cosmetische ingreep ter verwijdering van ‘Bio Alcamid’. De ingreep was uitgevoerd door een arts die sinds 2015 niet meer geregistreerd was als plastisch chirurg – omdat zij, zoals zij stelde, kan bogen op een decennialange ervaring als plastisch chirurg wat het niet noodzakelijk maakt om na- en bijgeschoold te worden. Bovendien zijn de kosten daarvan erg hoog terwijl tegelijkertijd sprake is van inkomstenderving als zij tijd zou spenderen aan bij- en nascholing. Dit argument vond uiteraard geen genade en de geschillencommissie oordeelde dat de arts hierdoor onbevoegd was (geworden) om handelingen te verrichten die aan de beroepstitel van plastisch chirurg zijn verbonden. Door zich bovendien wel als plastisch chirurg te presenteren, had zij de patiënt op het verkeerde been gezet. Bij juiste informatie had de patiënt nooit voor deze arts gekozen. De geschillencommissie oordeelde in navolging daarvan dat de cliënt had gedwaald. Dat laatste brengt evenwel nog geen verplichting tot schadevergoeding met zich. Dat is wel het geval wat de door de arts geschonden rechtsplicht tot het op juiste wijze informeren van de patiënt betreft, hetgeen heeft geleid tot een ernstige aantasting van het vertrouwen van de patiënt in de arts, aldus de geschillencommissie. Omdat het noodzakelijk is dat de patiënt opnieuw moet worden geopereerd, heeft de geschillencommissie op grond van maatstaven van redelijkheid en billijkheid geoordeeld dat de arts (althans haar zorginstelling) de kosten van de hersteloperaties die de patiënte heeft ondergaan en eventueel nog moet ondergaan dient te vergoeden voor zover die kosten het bedrag van € 25.000 niet te boven gaan.
Ik vind het overigens opmerkelijk dat de geschillencommissie de route van dwaling kiest en geen oordeel heeft gegeven over de kwaliteit van de operatie. Was die niet onzorgvuldig – wat mij betreft zijn daarvoor verschillende aanwijzingen, de patiënte was na de ingreep ernstig verminkt – gelet op de noodzaak tot herstel en was daarin dus niet een schadevergoedingsplicht gelegen?
Mondelinge uitspraak op grond van artikel 30p Rv
Een uitspraak die ik onder uw aandacht wil brengen in verband met de daarin opgenomen rechtsregel is afkomstig van de Hoge Raad (GZR 2018-0193). In een Bopz-kwestie waarin om een voorlopige machtiging was verzocht, deed de Rechtbank Noord-Holland aan het einde van de behandeling mondeling uitspraak. De betrokkene ging vervolgens in cassatie. Het middel klaagde dat de rechtbank in strijd had gehandeld met artikel 30p Rv door, niet overeenkomstig de in artikel 30p Rv vastgelegde procedure, mondeling uitspraak te doen en aldus een beslissing tot vrijheidsbeneming te nemen die niet tot stand was gekomen overeenkomstig de wettelijke regels als bedoeld in artikel 5 lid 1 EVRM. Niet alle partijen waren ter zitting aanwezig (de officier van justitie ontbrak) en de rechtbank zou diverse voorschriften van artikel 30p Rv niet in acht hebben genomen. De Hoge Raad overwoog dat artikel 30p Rv inderdaad een aantal eisen stelt aan de mondelinge uitspraak. Die eisen zijn nieuw ten opzichte van de bestaande praktijk. De bezwaren zijn echter aanmerkelijk. Het belang bij een onmiddellijke uitspraak kan immers onder omstandigheden zwaarder wegen dan het belang van een niet ter zitting verschenen partij om niet te worden geconfronteerd met een buiten haar aanwezigheid gedane mondelinge uitspraak, zeker indien die uitspraak kort daarna voor haar in schriftelijke vorm beschikbaar is, zo ging de Hoge Raad verder. Uit de op artikel 30p Rv gegeven toelichting kan echter (of bovendien) worden afgeleid dat niet beoogd is om af te doen aan de bestaande praktijk met betrekking tot de mondelinge uitspraak, aldus de Hoge Raad. De rechter kan dus zowel overeenkomstig de bestaande praktijk, als op de voet van artikel 30p Rv mondeling uitspraak doen, in eerstgenoemd geval als een spoedeisend belang bestaat, in laatstgenoemd geval als het gaat om een beslissing die zich daarvoor leent.
Annotaties
Verder maak ik u ook graag attent op onze annotaties. Dit keer treft u een annotatie van de hand van Caroline van der Kolk (VvAA) bij een uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage uit 2017, te kennen uit het oordeel van het Centraal Tuchtcollege in hoger beroep (GZR 2018-0045). Caroline geeft haar mening over de toepasselijkheid van de KNMG-Richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ ter beoordeling van het gedrag van gezondheidszorgpsychologen. Gezondheidszorgpsychologen kennen een eigen richtlijn die op punten afwijkt van de KNMG-richtlijn.
Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website. Zekerheidshalve stip ik aan dat de Tweede Kamer op 24 april jl. gestemd heeft over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de verbeteringen die worden doorgevoerd in het tuchtrecht alsmede verbeteringen ten aanzien van het functioneren van de wet. Het wetsvoorstel is met algemene stemmen aangenomen.
Aangenomen is bovendien het amendement van de Kamerleden Van den Berg en Ellemeet. Met dit amendement werd beoogd de verplichte aantekening van berispingen en geldboetes in het register en de openbare kennisgeving daarvan uit de wet te halen. In plaats daarvan zal het bij deze maatregelen bij normschendingen die niet tot een bevoegdheidsbeperkende maatregel leiden aan het tuchtcollege zijn om te bepalen of de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen en openbaar gemaakt wordt.
Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@boomdenhaag.nl.
Alvast een gezellige Koningsdag en een goed weekend.
Met vriendelijke groet,
Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR Updates
Hoge Raad
- Hoge Raad Bij ’onmiddellijk dreigend gevaar’ in artikel 20 lid 2 sub c Wet Bopz gaat het niet om de omvang of ingrijpendheid van het te vrezen onheil, maar alleen om de acuutheid ervan. 20-04-2018
- Hoge Raad In een Bopz-kwestie (verzoek voorlopige machtiging) oordeelt de Hoge Raad dat artikel 30p Rv niet tot doel heeft de bestaande praktijk van mondelinge uitspraken te veranderen. De rechter kan dus steeds mondeling uitspraak doen in daarvoor in aanmerking komende spoedeisende gevallen én in zaken waarvoor artikel 30p Rv is geschreven. 20-04-2018
- Hoge Raad Uitsluiting AOW-gerechtigden van transitievergoeding is weliswaar leeftijdsdiscriminatie, maar geen verboden vorm van leeftijdsdiscriminatie omdat de transitievergoeding door de wetgever is bedoeld om loonschade te vergoeden (legitiem doel en passend en noodzakelijk) en werkgevers het recht hebben om de arbeidsovereenkomst op te zeggen vanwege het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd en de AOW bedoeld is om vervolgens inkomen aan die (voormalig) werknemer te verstrekken. Voor individuele gevallen is omwille van praktische uitvoerbaarheid van de regeling geen afwijkingsmogelijkheid. 20-04-2018
Hof
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Het hof stelt vast dat de manier van communiceren en het gedrag van een radioloog een negatieve invloed hebben op de samenwerking binnen de vakgroep en zelfs op de veiligheid van zorg. De radioloog is echter onvoldoende aangesproken op zijn gedrag zodat een opzegging van de ledenovereenkomst te voorbarig is. De radioloog moet toegang tot het ziekenhuis worden verleend. 17-04-2018
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Een verpleegkundige die eerst in dienst was van een detacheringsbedrijf mag ondanks een concurrentie- en relatiebeding vervolgens elders als zzp'er concurrerende werkzaamheden gaan verrichten omdat artikel 9a Waadi dit soort beperkingen bij uitzendkrachten en detacheringskrachten niet alleen verbiedt in situaties waarbij die krachten elders een arbeidsovereenkomst aangaan, maar ook als zij elders een zzp-relatie aangaan en die nieuwe verhouding zich kwalificeert als een arbeidsverhouding in de zin van de Uitzendrichtlijn. 10-04-2018
- Gerechtshof Den Haag Is een zelfstandige bedrijfsarts aansprakelijk voor zijn fouten? Nadat de bedrijfsarts oordeelde dat werknemer arbeidsgeschikt is en werknemer weigerde de werkzaamheden te hervatten werd werknemer op staande voet ontslagen. In kort geding werd loondoorbetaling opgelegd waarna via mediation een beëindiging van de arbeidsovereenkomst werd overeengekomen. In de tuchtprocedure kreeg de bedrijfsarts een waarschuwing wegens verwijtbaar handelen. Werknemer vordert van de bedrijfsarts een schadevergoeding die echter niet wordt toegewezen omdat er geen causaal verband is aangetoond tussen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en als gevolg daarvan geleden inkomensschade en de onterechte hersteldmelding door de bedrijfsarts. 27-02-2018
Rechtbank
- Rechtbank Amsterdam Een vader en zijn dochtertje hebben een procedure aangespannen jegens Stichting Arkin, Stichting GGZ Ingeest en vijf artsen. Aanleiding hiervoor is het trieste overlijden van de moeder. Zij is van het dakterras gesprongen met het opzet zichzelf van het leven te beroven. Volgens de vader en het dochtertje hebben de artsen onvoldoende zorgvuldig beoordeeld hoe de toestand van de moeder was. De rechtbank komt echter tot een ander oordeel; de artsen hebben zorgvuldig gehandeld met inachtneming van de geldende richtlijn. 18-04-2018
- Rechtbank Gelderland Wanneer de rechtbank een last tot toevoeging afgeeft – als bedoeld in artikel 8 lid 3 Wet Bopz – van een advocaat die bij de Raad voor de Rechtsbijstand niet is ingeschreven voor het specialisme psychiatrisch patiëntenrecht, is de Raad toch verplicht om aan die last tot toevoeging gevolg te geven. 05-04-2018
- Rechtbank Limburg Verzorgster (werkneemster, 60 jaar met een dienstverband van bijna 40 jaar) heeft niet uit eigen beweging melding gemaakt van de door haar begane fouten met betrekking tot medicaties. Werkgeefster heeft werkneemster in het kader van het onderzoek en herplaatsing op non-actief gesteld. Werkneemster weigert mee te werken aan die herplaatsing en een verbetertraject en vordert in kort geding wedertewerkstelling in de overeengekomen functie. De kantonrechter oordeelt dat er goede gronden zijn voor de op non-actiefstelling en werkgeefster voldoende doet om de impasse te doorbreken. 04-04-2018
- Rechtbank Noord-Holland Seksueel grensoverschrijdend gedrag van een werkneemster leidt niet tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst omdat het gedrag niet voldoende verwijtbaar is, werkneemster aangewezen is op een bijstandsuitkering en niet is gebleken dat ze overigens niet goed zou hebben gefunctioneerd. Werkgever had kunnen volstaan met een minder ingrijpende maatregel en had op zijn minst moeten proberen de onderlinge verhoudingen te verbeteren. 14-03-2018
- Rechtbank Noord-Holland Het ontslag op staande voet na ontoelaatbaar seksueel contact tussen een groepsleider en een cliënt met een verstandelijke beperking en autistische stoornis is terecht gegeven. De groepsleider krijgt geen transitievergoeding in verband met diens ernstig verwijtbaar handelen. 27-02-2018
Tuchtcolleges
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage De BIG-inschrijving van een fysiotherapeut (verweerder) is door het RTG doorgehaald, wegens het feit dat hij jarenlang structureel seksueel contact heeft gehad met een extra kwetsbare patiënte, klaagster. Ook de dossiervoering en verweerders declaratiegedrag waren onder de maat. Bovendien vertoont de fysiotherapeut weinig zelfinzicht en is er kans op herhaling, waardoor het RTG alleen de zwaarste maatregel passend acht. 17-04-2018
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Een klacht van een cliënte, klaagster, tegen een verzekeringsarts wordt door het RTG ongegrond verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat verweerder onzorgvuldig zou hebben gehandeld. Het RTG is van mening dat verweerder de van toepassing zijnde STECR werkwijzer arbeidsconflicten heeft gevolgd en op goede gronden mocht concluderen dat de ziekte van klaagster veroorzaakt werd door een arbeidsconflict. In hoger beroep voert klaagster nieuwe klachten aan, waarvoor zij door het CTG niet-ontvankelijk wordt verklaard, omdat een hoger beroep zich niet leent voor het behandelen van nieuwe klachten. Ten aanzien van de bestaande klachten volgt het CTG het oordeel van het RTG. 17-04-2018
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Het RTG heeft (in twee afzonderlijke beslissingen) klachten tegen een psychotherapeut/psychiater (verweerder) over een te ver gaande persoonlijke/vriendschappelijke relatie met klager en over de wijze van beëindiging van de behandelrelatie gegrond verklaard en aan verweerder in eerste aanleg zowel in zijn hoedanigheid van psychotherapeut als psychiater de maatregel van berisping opgelegd. Verweerder stelt alleen beroep in tegen de beslissing met betrekking tot zijn handelen als psychiater. Het CTG oordeelt dat de psychotherapeut onduidelijkheid heeft laten bestaan of hij klager behandelde als psychotherapeut of als psychiater. Deze onduidelijkheid komt voor rekening en risico van de psychotherapeut. Het beroep wordt verworpen en de opgelegde maatregel blijft gehandhaafd. 17-04-2018
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam Klaagster was in dienst als tandartsassistente in de praktijk van verweerder. Verweerder zou klaagster op een ongewenste manier van haar vrijheid hebben beroofd en zou – onder andere – seksuele opmerkingen hebben gemaakt tegen klaagster. Het RTG Amsterdam verklaart klaagster niet-ontvankelijk omdat het handelen van verweerder privégedrag betrof dat niet van invloed was op de beroepsuitoefening. 17-04-2018
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Het RTG Den Haag heeft aan verweerder een verbod tot herinschrijving in het BIG-register opgelegd in verband met langdurig grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van een zeer kwetsbare patiënte. Verweerder is louter ten aanzien van de zwaarte van de opgelegde maatregel in beroep gegaan tegen de uitspraak van het RTG. Het CTG acht de maatregel – gelet op de omstandigheden – te zwaar en legt een verbod tot herinschrijving in het BIG-register voor de duur van een jaar aan verweerder op. 17-04-2018
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Klager heeft een klaagschrift tegen drie psychiaters ingediend. Aan klager is een aanvulling op diens klacht door de secretaris van het RTG retour gezonden wegens onacceptabel (seksueel getint) taalgebruik. Klager stuurt een nieuwe aanvulling op de klacht. Het woordgebruik in de gewijzigde aanvulling op de klacht is echter nog steeds onacceptabel. Naar het oordeel van het RTG moet een (onder)grens worden getrokken aan hetgeen als acceptabel woordgebruik is te beschouwen en deze moet van meet af aan duidelijk zijn. Klager wordt daarom in zijn klacht niet-ontvankelijk verklaard. 13-04-2018
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage De echtgenote van een overleden patiënt dient een klacht in tegen de MDL-arts door wie de patiënt werd behandeld. Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg verklaart klaagster niet-ontvankelijk, omdat er aanleiding bestaat eraan te twijfelen dat klaagster de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt. 10-04-2018
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen Het RTG is van oordeel dat een advies van een cardioloog, die door een klachtencommissie als deskundige was geraadpleegd, niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, nu het advies op meerdere punten een motivering mist. De cardioloog krijgt hiervoor een waarschuwing opgelegd. 10-04-2018
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Centraal in deze zaak staat het handelen van een psychiater ten opzichte van zijn voormalig secretaresse, klaagster. Het RTG is van oordeel dat klaagster – wat betreft de klachtonderdelen die klaagster niet direct in haar belang raken – niet-ontvankelijk is. Het klachtonderdeel dat de psychiater klaagster seksueel geïntimideerd zou hebben is daarnaast niet komen vast te staan. Wel acht het RTG het tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de psychiater medicijnen heeft uitgeschreven voor klaagster en daarna een gedeelte terugvroeg voor eigen gebruik. Omdat de psychiater er geen blijk van heeft gegeven te begrijpen dat zijn handelen onjuist is geweest, acht het RTG een berisping op zijn plaats. 09-04-2018
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam Het RTG verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht tegen een psychiater wegens het niet voldoen aan de eisen van artikel 65 lid 2 wet BIG en artikel 4 van het Tuchtrechtbesluit BIG. 09-04-2018
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Verweerder, psychiater, heeft erkend dat hij uiteindelijk de controle over de uitvoering van de behandeling van klaagster (en zijn andere patiënten) is kwijtgeraakt. Hij is ernstig tekortgeschoten in de (continuïteit van de) zorg voor klaagster. Verweerder heeft door de hem verweten gedragingen het vertrouwen in de beroepsgroep ernstig ondermijnd. Verweerder, die heeft benoemd psychotisch te zijn geweest en met waangedachten te hebben gekampt, heeft hieraan geen consequenties verbonden maar bleef met de zichzelf (op naam van anderen) voorgeschreven medicatie aan het werk zonder professionele hulp of intervisie. Patiënten konden hem niet meer bereiken. De praktijk is nog steeds niet afgebouwd en is daarbij ook failliet. Verweerder meent dat hij ondanks dit alles in staat is om patiënten te behandelen. Het RTG acht alleen de zwaarste maatregel, te weten doorhaling van de inschrijving, passend en geboden, om te voorkomen dat patiënten aan de gedragingen van verweerder worden blootgesteld. Het RTG combineert de doorhaling van de BIG-registratie met een onmiddellijke schorsing. 09-04-2018
Uitspraken zonder ECLI
- Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg Omdat de huisarts niet rechtstreeks bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen een cliënt en de zorgaanbieder is betrokken, mag de zorgaanbieder de huisarts – ook al is hij verwijzer – niet zonder toestemming van de cliënt informeren over de behandeling. In de rapportage naar de huisarts moet de zorgaanbieder melding maken van het feit dat de rapportage vooraf aan de cliënt ter inzage is voorgelegd en wat diens reactie daarop is geweest. 2017-10-20
- Geschillencommissie ziekenhuizen De informatieplicht die is neergelegd in artikel 7:448 lid 1 en lid 2 BW strekt niet zover dat een arts een patiënt moet informeren over de (afmeting van de) materialen die bij een operatie worden gebruikt. De arts dient de patiënt wel te informeren over de aard en het doel van de behandeling, alternatieve behandelmethoden, de risico’s van de behandeling en de staat en vooruitzichten met betrekking tot de gezondheid van de patiënt. 2018-01-11
- Geschillencommissie Zorg Algemeen Cliënte onderging een operatieve ingreep in haar gezicht in een privékliniek. De arts die deze operatie uitvoerde deed dit onbevoegd; zij was niet langer geregistreerd als plastisch chirurg in het BIG-register. Cliënte verkeerde voorafgaand aan de ingreep in de veronderstelling dat de arts wél plastisch chirurg was. Dit baseerde zij op informatie op de website van de privékliniek en het hanteren van deze beroepstitel in de tot stand gekomen behandelingsovereenkomst. Daarnaast voert cliënte aan dat de operatie niet conform de afspraken is uitgevoerd dan wel dat de handelingen niet lege artis hebben plaatsgevonden. Cliënte is verminkt, hersteloperaties zijn noodzakelijk. De arts voert aan dat zij BIG-registratie onnodig en duur vindt; ze doet een beroep op haar jarenlange ervaring. Daarnaast stelt de arts dat zij de operatie zorgvuldig heeft uitgevoerd. De commissie oordeelt dat de arts onbevoegd handelingen behorende bij de beroepstitel plastisch chirurg heeft uitgevoerd en dat sprake is van dwaling bij cliënte. De commissie oordeelt dat de zorgaanbieder de hersteloperaties bij cliënte dient te vergoeden tot een bedrag van maximaal € 25.000, zulks naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. 2017-10-26
- Geschillencommissie Zorg Algemeen De gemachtigde van cliënt voert een aantal klachten aan jegens een woonvoorziening van een zorgaanbieder. De klachten betreffen valsheid in geschrifte door de zorgaanbieder met betrekking tot het dateren en ondertekenen van het ondersteuningsplan, het opeens verhogen van de huurprijs en het onvoldoende inzicht bieden in pgb-bestedingen. Daarnaast voert de gemachtigde aan dat de zorgaanbieder zonder toestemming van cliënt informatie over hem heeft verstrekt aan dagbestedingsbedrijven en dat sprake is van onvolledige dossiervorming. De gemachtigde heeft deze klachten eerder ingediend bij de Landelijke Klachtencommissie Gezondheidszorg. Naar aanleiding daarvan heeft de IGZ een onderzoek gestart naar de dossiervorming bij de zorgaanbieder en constateerde daarbij verbeterpunten. De Geschillencommissie Zorg verklaart de klachten over het zonder toestemming verstrekken van informatie en de onvolledige dossiervorming gegrond. De andere klachten worden ongegrond verklaard. 2017-11-28