Naar boven ↑

Update

Nummer 8, 2018
Uitspraken van 17-04-2018 tot 25-04-2018
Redactie: mr. dr. R.P. Wijne, mr. L. Beij, mr. drs. R.M. Bertens, mr. J.W. Bosman, mr. M. Christe, mr. A.C. de Die, mr. M.A. Goldschmidt, mr. J.F. Groen, mr. N.A.D. Groot, mr. I.W. Hanemaaijer, mr. M.M. Hofstee, mr. A. Jagt, mr. J.M. Janson, mr. drs. C. van der Kolk, mr. X.R. van der Kruk-Ras, mr. I.J. de Laat, mr. E. Lam, mr. M. Martin, mr. A.M. De Nijs, mr. C. Pluijgers, mr. T.R. Riemersma, mr. A. Rube, mr. D. Schuurman, mr. S. Snelder, mr. C. Velink, mr. C.W.M. Verberne, mr. H.B.M. Vrieling, mr. J.M. de Vries, mr. D. van der Wal en mr. K.S. Waldron.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.

Veronderstelde wil overleden patiënt leidend voor ontvankelijkheid bij indienen klacht
De eerste uitspraak die ik onder uw aandacht wil brengen, betreft een uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage (GZR 2018-0185). Het tuchtcollege bevestigt de regel dat de veronderstelde wil van de overleden patiënt leidend is waar het gaat om het indienen van een klacht jegens een zorgverlener. Als er bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven eraan te twijfelen of de nabestaande die een klacht indient daadwerkelijk de wil van overleden patiënt vertegenwoordigt, dan wordt de nabestaande niet-ontvankelijk verklaard. Zo ook in dit geval; klaagster was de laatste periode van het leven van patiënt niet meer betrokken bij zijn medische behandeling. Tevens was er sprake van een echtscheiding.

Suïcide bij postnatale depressie, maar artsen hebben zorgvuldig gehandeld
De volgende uitspraak acht ik enerzijds van belang gezien de trieste omstandigheden en anderzijds gezien de motivering van het oordeel van de Rechtbank Amsterdam (GZR 2018-0186). De uitspraak is het slot van een procedure die door een vader en zijn dochtertje was aangespannen jegens Stichting Arkin, Stichting GGZ Ingeest en vijf aldaar werkzame artsen. Aanleiding hiervoor is het overlijden van de moeder. Zij is van het dakterras gesprongen met het opzet zichzelf van het leven te beroven; zij leed aan een postnatale depressie. Volgens de vader en het dochtertje hadden de artsen in kwestie onvoldoende zorgvuldig beoordeeld hoe ernstig de toestand van de moeder was. De rechtbank kwam echter tot een ander oordeel. In dat kader stelde de rechtbank eerst vast dat er een geneeskundige behandelingsovereenkomst (in de zin van art. 7:446 BW) tot stand was gekomen tussen de stichtingen en de moeder. De betrokken artsen hadden als hulppersoon in de zin van artikel 6:76 BW gehandeld. De rechtbank beoordeelde vervolgens of de betrokken artsen in strijd hadden gehandeld met hun zorgplicht als bedoeld in artikel 7:453 BW. Ik merk daarbij op dat, omdat er geen overeenkomst is met de artsen zelf, hun gedrag strikt genomen niet behoort te worden beoordeeld aan de hand van artikel 7:453 BW, maar aan de hand van de maatschappelijke zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 6:162 BW. Niettemin gaat het om dezelfde zorgplicht die mede wordt ingevuld aan de hand van de Multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag. Omdat er overeenkomstig die richtlijn is gehandeld en ook het medicatiebeleid als zorgvuldig kan worden aangemerkt, concludeerde de rechtbank, met inachtneming van de stellingen van partijen, dat de artsen hun zorgplicht niet hadden geschonden. De aan de artsen daarnaast nog individueel gemaakte verwijten slagen volgens de rechtbank evenmin; er zijn juiste beoordelingen verricht, de overdracht was zorgvuldig, de arts-assistent was voldoende toegerust om de moeder te beoordelen en de artsen waren goed geïnstrueerd.

Verwijdering van Bio Alcamid door onbevoegde arts leidt tot schadevergoedingsplicht
Een derde uitspraak die ik onder uw aandacht wil brengen is afkomstig van de Geschillencommissie Zorg Algemeen (GZR 2018-0187) en toont hoe mis het kan zijn met de attitude van een arts. Aanleiding voor deze uitspraak, het bindend advies van de geschillencommissie, is een cosmetische ingreep ter verwijdering van ‘Bio Alcamid’. De ingreep was uitgevoerd door een arts die sinds 2015 niet meer geregistreerd was als plastisch chirurg – omdat zij, zoals zij stelde, kan bogen op een decennialange ervaring als plastisch chirurg wat het niet noodzakelijk maakt om na- en bijgeschoold te worden. Bovendien zijn de kosten daarvan erg hoog terwijl tegelijkertijd sprake is van inkomstenderving als zij tijd zou spenderen aan bij- en nascholing. Dit argument vond uiteraard geen genade en de geschillencommissie oordeelde dat de arts hierdoor onbevoegd was (geworden) om handelingen te verrichten die aan de beroepstitel van plastisch chirurg zijn verbonden. Door zich bovendien wel als plastisch chirurg te presenteren, had zij de patiënt op het verkeerde been gezet. Bij juiste informatie had de patiënt nooit voor deze arts gekozen. De geschillencommissie oordeelde in navolging daarvan dat de cliënt had gedwaald. Dat laatste brengt evenwel nog geen verplichting tot schadevergoeding met zich. Dat is wel het geval wat de door de arts geschonden rechtsplicht tot het op juiste wijze informeren van de patiënt betreft, hetgeen heeft geleid tot een ernstige aantasting van het vertrouwen van de patiënt in de arts, aldus de geschillencommissie. Omdat het noodzakelijk is dat de patiënt opnieuw moet worden geopereerd, heeft de geschillencommissie op grond van maatstaven van redelijkheid en billijkheid geoordeeld dat de arts (althans haar zorginstelling) de kosten van de hersteloperaties die de patiënte heeft ondergaan en eventueel nog moet ondergaan dient te vergoeden voor zover die kosten het bedrag van € 25.000 niet te boven gaan.

Ik vind het overigens opmerkelijk dat de geschillencommissie de route van dwaling kiest en geen oordeel heeft gegeven over de kwaliteit van de operatie. Was die niet onzorgvuldig – wat mij betreft zijn daarvoor verschillende aanwijzingen, de patiënte was na de ingreep ernstig verminkt – gelet op de noodzaak tot herstel en was daarin dus niet een schadevergoedingsplicht gelegen?

Mondelinge uitspraak op grond van artikel 30p Rv
Een uitspraak die ik onder uw aandacht wil brengen in verband met de daarin opgenomen rechtsregel is afkomstig van de Hoge Raad (GZR 2018-0193). In een Bopz-kwestie waarin om een voorlopige machtiging was verzocht, deed de Rechtbank Noord-Holland aan het einde van de behandeling mondeling uitspraak. De betrokkene ging vervolgens in cassatie. Het middel klaagde dat de rechtbank in strijd had gehandeld met artikel 30p Rv door, niet overeenkomstig de in artikel 30p Rv vastgelegde procedure, mondeling uitspraak te doen en aldus een beslissing tot vrijheidsbeneming te nemen die niet tot stand was gekomen overeenkomstig de wettelijke regels als bedoeld in artikel 5 lid 1 EVRM. Niet alle partijen waren ter zitting aanwezig (de officier van justitie ontbrak) en de rechtbank zou diverse voorschriften van artikel 30p Rv niet in acht hebben genomen. De Hoge Raad overwoog dat artikel 30p Rv inderdaad een aantal eisen stelt aan de mondelinge uitspraak. Die eisen zijn nieuw ten opzichte van de bestaande praktijk. De bezwaren zijn echter aanmerkelijk. Het belang bij een onmiddellijke uitspraak kan immers onder omstandigheden zwaarder wegen dan het belang van een niet ter zitting verschenen partij om niet te worden geconfronteerd met een buiten haar aanwezigheid gedane mondelinge uitspraak, zeker indien die uitspraak kort daarna voor haar in schriftelijke vorm beschikbaar is, zo ging de Hoge Raad verder. Uit de op artikel 30p Rv gegeven toelichting kan echter (of bovendien) worden afgeleid dat niet beoogd is om af te doen aan de bestaande praktijk met betrekking tot de mondelinge uitspraak, aldus de Hoge Raad. De rechter kan dus zowel overeenkomstig de bestaande praktijk, als op de voet van artikel 30p Rv mondeling uitspraak doen, in eerstgenoemd geval als een spoedeisend belang bestaat, in laatstgenoemd geval als het gaat om een beslissing die zich daarvoor leent.

Annotaties
Verder maak ik u ook graag attent op onze annotaties. Dit keer treft u een annotatie van de hand van Caroline van der Kolk (VvAA) bij een uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage uit 2017, te kennen uit het oordeel van het Centraal Tuchtcollege in hoger beroep (GZR 2018-0045). Caroline geeft haar mening over de toepasselijkheid van de KNMG-Richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ ter beoordeling van het gedrag van gezondheidszorgpsychologen. Gezondheidszorgpsychologen kennen een eigen richtlijn die op punten afwijkt van de KNMG-richtlijn.

Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website. Zekerheidshalve stip ik aan dat de Tweede Kamer op 24 april jl. gestemd heeft over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de verbeteringen die worden doorgevoerd in het tuchtrecht alsmede verbeteringen ten aanzien van het functioneren van de wet. Het wetsvoorstel is met algemene stemmen aangenomen.
Aangenomen is bovendien het amendement van de Kamerleden Van den Berg en Ellemeet. Met dit amendement werd beoogd de verplichte aantekening van berispingen en geldboetes in het register en de openbare kennisgeving daarvan uit de wet te halen. In plaats daarvan zal het bij deze maatregelen bij normschendingen die niet tot een bevoegdheidsbeperkende maatregel leiden aan het tuchtcollege zijn om te bepalen of de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen en openbaar gemaakt wordt.

Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@boomdenhaag.nl.

Alvast een gezellige Koningsdag en een goed weekend.

Met vriendelijke groet,

Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR Updates



 


Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Tuchtcolleges

Uitspraken zonder ECLI