Naar boven ↑

Update

Nummer 7, 2018
Uitspraken van 29-03-2018 tot 12-04-2018
Redactie: mr. dr. R.P. Wijne, mr. L. Beij, mr. drs. R.M. Bertens, mr. J.W. Bosman, mr. M. Christe, mr. A.C. de Die, mr. M.A. Goldschmidt, mr. J.F. Groen, mr. N.A.D. Groot, mr. I.W. Hanemaaijer, mr. M.M. Hofstee, mr. A. Jagt, mr. J.M. Janson, mr. drs. C. van der Kolk, mr. X.R. van der Kruk-Ras, mr. I.J. de Laat, mr. E. Lam, mr. M. Martin, mr. A.M. De Nijs, mr. C. Pluijgers, mr. T.R. Riemersma, mr. A. Rube, mr. D. Schuurman, mr. S. Snelder, mr. C. Velink, mr. C.W.M. Verberne, mr. H.B.M. Vrieling, mr. J.M. de Vries, mr. D. van der Wal en mr. K.S. Waldron.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.

Deskundigenbericht ter zake dienend
De eerste uitspraak die ik onder uw aandacht wil brengen ziet op de afwijzing van een verzoek om een voorlopig deskundigenbericht (GZR 2018-0161). Het verzoek was gedaan in een medische aansprakelijkheidskwestie ter beoordeling van de proceskansen van de patiënte. Het hof wees het verzoek af, omdat een deskundigenbericht over de verzochte punten ‘niet ter zake dienend’ zou zijn. De patiënte ging in cassatie en met succes. De Hoge Raad achtte het oordeel van het hof onbegrijpelijk. Bij de rechtbank was immers vastgesteld dat de patiënte ter onderbouwing van haar vordering de chirurg de volgende verwijten had gemaakt:
(i) De chirurg was te snel overgegaan tot het verrichten van een operatieve ingreep, terwijl minder vergaande en minder risicovolle behandelmethoden voorhanden waren.
(ii) De chirurg had de patiënte niet geïnformeerd over de aard van de behandeling en de daaraan verbonden risico's.
(iii) De chirurg had geen alternatieve behandelingen besproken.
De aan de deskundige voorgelegde vragen zagen juist op deze drie punten.

Beoordeling stand van de wetenschap en de praktijk
Een tweede uitspraak die ik wil belichten, betreft een weigering van een zorgverzekeraar om een ingreep door middel van een zogeheten PTED-methode te vergoeden (GZR 2018-0166). De weigering was gelegen in de stelling dat de methode niet tot de stand van de wetenschap en praktijk zou behoren en dus geen deel zou uitmaken van het verzekerde pakket. Dit standpunt was volgens de zorgverzekeraar vervat in standpunten van het Zorginstituut Nederland uit 2006 en 2008. De verzekerde beriep zich echter op een ouder standpunt uit 2002 waarin anders was verwoord. Bij de rechtbank kreeg de zorgverzekeraar gelijk en bij het hof de verzekerde; het hof ging voorbij aan de standpunten uit 2006 en 2008.
In cassatie spitste de discussie zich vervolgens toe op de vraag of dat laatste wel terecht was. De Hoge Raad overwoog in dat verband dat het de wettelijke taak is van het Zorginstituut Nederland om de eenduidige uitleg van de aard, inhoud en omvang van het verzekerde pakket te bevorderen. Gezien die taak ligt het voor de hand dat standpunten van het Zorginstituut Nederland worden betrokken bij de uitleg van de stand van de wetenschap en praktijk. Een rechter die tot een ander oordeel komt moet dat dan ook deugdelijk motiveren. De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van het hof in deze kwestie niet afdoende was.

Hof stelt prejudiciële vragen over artikel 6:77 BW!
De laatste uitspraak die ik onder uw aandacht wil brengen, ziet op een medische aansprakelijkheidskwestie, in het bijzonder een kwestie waarin de plaatsing van een metaal-op-metaal heupprothese in 2004 centraal staat (GZR 2018-0167). Van deze prothesen is inmiddels bekend dat zij – heel algemeen gezegd – mogelijk schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid. Een aantal patiënten, onder wie de patiënt in de onderhavige casus, heeft hun hulpverlener en de producent aansprakelijk gesteld. Dit heeft geleid tot verschillende procedures. De Rechtbank Rotterdam heeft reeds uitspraak gedaan (GZR 2015-0389). Kort herhaald heeft de rechtbank wat de aansprakelijkheid van de producent betreft geoordeeld dat een verwijzing naar de parkeerrol op zijn plaats is, zulks met het oog op de mogelijkheid van voeging met andere, nog aanhangig te maken, soortgelijke procedures. Partijen hebben hiermee ingestemd. Wat de aansprakelijkheid van het ziekenhuis en de orthopedisch chirurg betreft heeft de rechtbank geoordeeld dat een afwijzing van de vordering op zijn plaats is. De orthopedisch chirurg had in 2004 geen kennis van de problemen met de metaal-op-metaal heupprothesen en had die ook niet hoeven hebben; van een tekortkoming toerekenbaar krachtens schuld is dus geen sprake, aldus de rechtbank. Deze onbekendheid maakte volgens de rechtbank ook dat geoordeeld moest worden dat toerekening krachtens de wet (art. 6:77 van het Burgerlijk Wetboek) onredelijk zou zijn. De prothesen hadden een CE-markering en de hulpverlener was in grote mate afhankelijk geweest van de kennis van de producent wat de kwaliteit van de prothesen betreft. Dat het ziekenhuis verzekerd was, maakte dat oordeel niet anders.
Van dit oordeel kwam de patiënt in hoger beroep. Het Gerechtshof Den Haag bleek met de patiënt van oordeel dat de tegen de producent aangespannen zaak van belang is voor het oordeel in de tegen het ziekenhuis en de orthopedisch chirurg aangespannen zaak. Vooruitlopend op een gevoegde behandeling en mede gezien de discussies over de redelijkheid van de toerekening en het belang van duidelijkheid op dit punt voor de rechtspraktijk achtte het hof het zinvol prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Het hof formuleerde een aantal vragen waarover partijen zich nog mogen uitlaten.
Ik wacht met spanning de antwoorden af. Zie desgewenst voor een publicatie van mijn hand: R.P. Wijne ‘Aansprakelijkheid van de hulpverlener voor medische hulpzaken met “een niet te onderkennen gebrek”’, L&S 2015, nr. 4.

Annotaties
Verder maak ik u ook graag attent op onze annotaties. Zoals twee weken geleden aangekondigd, treft u dit keer een annotatie van mijn hand bij de uitspraak van de Voorzieningenrechter Zeeland-West-Brabant inzake een geschil over de wijze van begeleiding van een bevalling (GZR 2018-0137). Ik ga in op de vraag of de hulpverlener een behandelrecht heeft, een behandelplicht en/of behandelmogelijkheden, waarbij ik in het bijzonder inzoom op situaties als de onderhavige en waarin aldus een wens van een zwangere of barende centraal staat.

Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.

Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@boomdenhaag.nl.

Alvast een goed weekend.

Met vriendelijke groet,

Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Tuchtcolleges

Uitspraken zonder ECLI