Naar boven ↑

Update

Nummer 4, 2018
Uitspraken van 16-02-2018 tot 28-02-2018
Redactie: mr. dr. R.P. Wijne, mr. L. Beij, mr. drs. R.M. Bertens, mr. J.W. Bosman, mr. M. Christe, mr. A.C. de Die, mr. M.A. Goldschmidt, mr. J.F. Groen, mr. N.A.D. Groot, mr. I.W. Hanemaaijer, mr. M.M. Hofstee, mr. A. Jagt, mr. J.M. Janson, mr. drs. C. van der Kolk, mr. X.R. van der Kruk-Ras, mr. I.J. de Laat, mr. E. Lam, mr. M. Martin, mr. A.M. De Nijs, mr. C. Pluijgers, mr. T.R. Riemersma, mr. A. Rube, mr. D. Schuurman, mr. S. Snelder, mr. C. Velink, mr. C.W.M. Verberne, mr. H.B.M. Vrieling, mr. J.M. de Vries, mr. D. van der Wal en mr. K.S. Waldron.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.

Ziekenhuis mag afwijkende behandelkosten niet in rekening brengen wegens tekortschieten informatieplicht
Een eerste uitspraak die ik onder uw aandacht breng, is een uitspraak van de Geschillencommissie Ziekenhuizen (hierna: ‘commissie’) (GZR 2018-0076). Een 15-jarige jongen met het syndroom van Down verzoekt een ziekenhuis om sterilisatie. Er werd afgesproken dat de ingreep onder algehele narcose zou worden uitgevoerd. Hierdoor was een dagopname noodzakelijk. Na de ingreep stuurt het ziekenhuis de ouders een factuur van bijna € 2400. De jongen en zijn ouders klagen bij de commissie dat zij over deze kosten niet zijn geïnformeerd door het ziekenhuis. Zou het ziekenhuis dat wel hebben gedaan, dan zou klager de sterilisatie hebben uitgesteld en eerst een ander zorgpakket hebben genomen. Volgens klager dient het ziekenhuis het prijsverschil tussen een poliklinische sterilisatie en de sterilisatie met dagopname, een bedrag van ongeveer € 1900, te vergoeden. Het ziekenhuis stelt dat het de verantwoordelijkheid van klager of diens ouders was na te gaan welke kosten een behandeling met zich meebrengt en of de zorgverzekeraar de gemaakte kosten zou vergoeden. De commissie stelt klager en diens ouders in het gelijk. De commissie overweegt daartoe dat ziekenhuizen alleen informatie over tarieven hoeven te verstrekken wanneer deze tarieven rechtstreeks met de cliënt worden verrekend en/of wanneer de cliënt daarom vraagt. In dit geval deden deze situaties zich niet voor, zodat op dat punt het ziekenhuis geen verwijt valt te maken. Toch is het ziekenhuis tekortgeschoten in zijn informatieplicht jegens klager. In dat kader is relevant dat tijdens de zitting is komen vast te staan dat andere ziekenhuizen voor een sterilisatie gemiddeld € 500 in rekening brengen en dat uit de prijslijst van het ziekenhuis waar de ingreep is uitgevoerd bleek dat in 2016 € 425,75 voor een sterilisatie werd gevraagd. De commissie oordeelt dat daarmee de factuur van bijna € 2400 dusdanig afwijkend is ten opzichte van de gangbare tarieven dat het op de weg van het ziekenhuis had gelegen om klager hierover te informeren. Nu het ziekenhuis tekort is geschoten in zijn informatieplicht, is het ziekenhuis volgens de commissie aansprakelijk voor de door klager geleden schade. Het ziekenhuis dient aan klager en diens ouders het prijsverschil alsmede het klachtgeld te vergoeden.

Achterlaten van baby na sluiting kinderdagverblijf is geen bewust roekeloos handelen
Een tweede lezenswaardige uitspraak is afkomstig van de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland (GZR 2018-0083). In deze uitspraak stond onder meer de vraag centraal of het door een pedagogisch medewerkster achterlaten van een baby na sluiting van een kinderdagverblijf te kwalificeren is als bewust roekeloos handelen ex artikel 7:661 BW. Van bewust roekeloos handelen ex artikel 7:661 BW is volgens de kantonrechter sprake indien een werknemer voorafgaand aan of ten tijde van een incident zich daadwerkelijk bewust was van het roekeloze karakter van zijn gedraging, en desondanks bewust het risico heeft aanvaard dat schade zou kunnen ontstaan. Naar het oordeel van de kantonrechter kan het handelen van de medewerkster in casu niet worden gekwalificeerd als bewust roekeloos handelen. De kantonrechter overweegt daartoe dat van een opgeleide en ervaren kinderleidster mag worden verwacht dat deze secuur het afsluitprotocol naloopt, maar dat ook een ervaren en opgeleide kinderleidster bij het verrichten van routinehandelingen fouten kan maken. Een dergelijke fout heeft in dit geval tot het ontslag op staande voet van de medewerkster geleid. Uit de door de werkgever gestelde feiten of omstandigheden blijkt niet dat de medewerkster zich ten volle ervan bewust was dat zij de controles niet zorgvuldig had verricht, desondanks toch het kinderdagverblijf heeft afgesloten en zodoende bewust het risico heeft aanvaard dat een kind zou achterblijven. (Overigens blijkt uit deze uitspraak dat in een eerdere verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter is geoordeeld dat voornoemd handelen van de pedagogisch medewerkster wel te kwalificeren is als ernstig verwijtbaar handelen dat het gegeven ontslag op staande voet rechtvaardigt.)

Interne rechtspositie van met Bopz-machtiging opgenomen persoon wordt bepaald door verblijfstitel en niet verblijfplaats
Een derde uitspraak die ik er voor u uitlicht, is het arrest van het Gerechtshof Den Haag (GZR 2018-0085). Betrokkene stelt een GGZ-instelling en de Staat aansprakelijk voor de schade die hij stelt te hebben geleden doordat hij op basis van een Bopz-machtiging tijdelijk opgenomen is geweest in een tbs-kliniek. Volgens betrokkene is dit een onrechtmatige daad, omdat hem tijdens deze opname de Bopz-interne rechtspositie was onthouden en omdat in de tbs-kliniek geen adequate behandeling was gerealiseerd. De Rechtbank Rotterdam heeft de vorderingen in eerste aanleg afgewezen. Het Gerechtshof Den Haag bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank. Het hof vindt het op zich aannemelijk dat in dit geval de noodzaak bestond dat betrokkene, gelet op zijn complexe problematiek en het zeer ernstige gevaar dat daardoor werd veroorzaakt aan anderen, korte tijd werd opgenomen in een tbs-kliniek vanwege het daar aanwezige hoge(re) beveiligingsniveau. De GGZ-instelling en de Staat hebben echter onvoldoende aangetoond dat betrokkene niet eerder teruggeplaatst kon worden in een Bopz-kliniek, waarmee de opname in de tbs-kliniek voor een deel onrechtmatig was. Betrokkene heeft echter niet aangetoond dat hij hierdoor schade heeft geleden, mede omdat vaststaat dat betrokkene in de tbs-kliniek dezelfde behandeling heeft gekregen als later in de Bopz-kliniek. De interne rechtspositie van betrokkene werd bepaald door zijn verblijfstitel en niet door zijn verblijfplaats. Omdat de Wet Bopz grondslagen biedt voor dezelfde beperkingen als die welke op grond van de Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden in de tbs-kliniek konden worden opgelegd, heeft betrokkene door dit verschil in rechtspositie geen schade geleden.

Arts krijgt waarschuwing na aanpassen medisch advies op verzoek van gemeente
Een vierde interessante uitspraak is de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle (RTG Zwolle) (GZR 2018-0087). In deze zaak heeft klaagster een tuchtklacht ingediend tegen verweerder, die als arts is verbonden aan het medisch adviesbureau van een gemeente. Verweerder heeft klaagster gesproken over een handbewogen rolstoel en woningaanpassingen in het kader van een WMO-aanvraag, welke in eerste instantie zijn afgewezen. Klaagster heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van het gesprek met klaagster stelt verweerder een rapport op waar klaagster akkoord mee is. De gemeente is het echter niet eens met het rapport en onder druk van de gemeente past verweerder het advies aan. In de kern kwamen deze aanpassingen erop neer dat het advies van verweerder om de aangevraagde voorzieningen toe te wijzen werd geschrapt, opmerkingen over beperkingen en functionele mogelijkheden werden toegevoegd en opmerkingen over indicatieduur, behandelingsmogelijkheden en prognose werden genuanceerd. Op basis van het aangepaste advies beslist de gemeente op het bezwaar en wijst het verzoek van klaagster opnieuw af. In deze tuchtprocedure verwijt klaagster verweerder dat hij zonder haar toestemming het medisch advies heeft aangepast, dit vooraf niet aan haar heeft voorgelegd waardoor zij geen gebruik heeft kunnen maken van haar inzage- en blokkeringsrecht, dat hij een tweede medisch advies heeft geschreven op aanwijzing van de gemeente en dat hij het medisch beroepsgeheim en de beroepscode heeft geschonden. Het RTG Zwolle is van oordeel dat het duidelijk is dat verweerder niet zorgvuldig heeft gehandeld door zijn advies op aandringen van de gemeente aan te passen zonder klaagster daarin te betrekken. Hiermee handelt verweerder niet in overeenstemming met de KNMG Richtlijn Omgaan met medische gegevens. Verweerder had tevens moeten begrijpen dat het bij de door de gemeente verzochte aanpassingen ging om voor de gemeente relevante aanpassingen. Bovendien had verweerder klaagster te kennen gegeven dat hij zou adviseren de voorzieningen te verstrekken, wat hij in het tweede advies dus heeft geschrapt, terwijl hij wel in datzelfde advies liet staan dat hij dit had besproken met klaagster. Klaagster heeft aldus niet de kans gehad feitelijke onjuistheden te corrigeren en haar mening mee te laten wegen. Daarnaast heeft verweerder de schijn van een gebrek aan objectiviteit laten ontstaan, omdat gebleken is dat de gemeente min of meer heeft gedicteerd wat er in het advies moest worden opgenomen. Tot zover is de klacht gegrond. De klacht ten aanzien van de schending van het beroepsgeheim is niet gegrond, omdat klaagster toestemming had gegeven voor het verstrekken van informatie aan de gemeente. Verweerder heeft zijn eigen professionaliteit onvoldoende bewaakt en te weinig oog gehad voor de positie van klaagster. Daar staat tegenover dat hij in zijn inwerkperiode zat, dat hij bij de aanpassing van het advies op advies van een ervaren collega heeft gehandeld en dat hij onder (tijds)druk stond. Gelet hierop acht het RTG Zwolle de maatregel van waarschuwing passend.
 
Annotaties
Verder maak ik u ook graag attent op onze annotaties. Deze keer treft u een nieuwe annotatie van Joost Wasser bij de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag inzake de ‘Haagse borstendokter’, Rock G. (GZR 2017-0428). Het hof veroordeelde de borstendokter tot een gevangenisstraf van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. In zijn annotatie bij deze uitspraak vergelijkt Joost de zaak van Rock G. met de zaak Jansen Steur en gaat hij in op het leerstuk van het (voorwaardelijk) opzet in het (medisch) strafrecht. Tevens bespreekt Joost naar aanleiding van de uitspraak van het hof de juridische gevolgen van een beroep op de medische exceptie en staat hij stil bij de samenloop van tuchtrechtelijke afdoening en strafrechtelijke vervolging.

Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.

Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@boomdenhaag.nl.

Alvast een goed weekend.

Met vriendelijke groet,

Astrid van der Wal
Redacteur GZR Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Tuchtcolleges

Uitspraken zonder ECLI