Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.
Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.
Inhoud medische machtigingen
De eerste uitspraak die ik onder uw aandacht wil brengen, is afkomstig van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (GZR 2018-0268). De uitspraak is het gevolg van een door een tandarts ingediende klacht tegen een tandheelkundig adviseur van een zorgverzekeraar. Deze adviseur was onder meer belast met controles van tandartspraktijken. Bij de praktijk van de klagende tandarts voerde de adviseur een controle uit die betrekking had op de ‘detailmethode’ waarbij gebruik wordt gemaakt van tot de persoon herleidbare gegevens over iemands gezondheid. In dit geval ging het om een groep jeugdige verzekerden. Klager stelde in het kader van de controle voor om de dossiers van zijn patiënten in te zien onder de voorwaarde dat er een door hem opgestelde verklaring zou worden getekend. De zorgverzekeraar wilde dat niet en schreef de verzekerden aan met het verzoek om toestemming voor inzage in hun (tandheelkundig) dossier. Bij deze brieven was een medische machtiging gevoegd. De tandheelkundig adviseur had verder geen bemoeienis gehad met de machtigingen, maar dat is wel waar klager over klaagde; de adviseur zou zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat het als tandheelkundig adviseur niet aan hem was om zich uit te laten over de wijze waarop zijn werkgever omgaat met medische machtigingen en dat, indien er fouten zouden optreden bij die machtigingen, hij hier buiten zou staan. Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg wees de klacht af en dat is ook het oordeel van het Centraal Tuchtcollege. Interessant zijn echter de overwegingen van het Centraal Tuchtcollege die op de inhoud van de machtigingen zien. Het Centraal Tuchtcollege overwoog dat klager er terecht op had gewezen dat de machtigingen voor minderjarigen in dit geval niet voldeden aan de uit de artikelen 7:447 en 7:450 BW voortvloeiende vereisten. Ten aanzien van minderjarigen van 16 en 17 jaar volgt uit artikel 7:447 BW dat zij handelingsbekwaam zijn voor het uitoefenen van de met de behandelingsovereenkomst samenhangende rechten als patiënt, waartoe behoort de beslissing om al dan niet toestemming te verlenen medische informatie aan derden te verstrekken. Voor deze minderjarigen volstaat dus een handtekening van henzelf. Voor minderjarigen van 12 tot 16 jaar volgt uit artikel 7:450, tweede lid, BW dat de toestemming van de patiënt voor de uitvoering van de behandelingsovereenkomst nodig is, naast de toestemming van de wettelijk vertegenwoordiger(s). Dit betekent dat patiënten in deze leeftijdscategorie ook zelf hun rechten als patiënt kunnen uitoefenen, zij het dat de zorgverlener bij het uitvoeren van deze rechten rekening moet houden met de betrokkenheid van de wettelijk vertegenwoordiger(s). Voor het verstrekken van medische gegevens aan derden leidt dit tot de slotsom dat voor minderjarigen in deze leeftijdscategorie zowel aan de patiënt als aan de wettelijk vertegenwoordiger(s) toestemming moet worden gevraagd. Ten slotte vloeit uit de rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege voort dat de hulpverlener die een machtiging verstuurt of laat versturen dient te bewaken dat zo’n machtiging voldoet aan de daarvoor geldende wettelijke vereisten. De adviseur had volgens het Centraal Tuchtcollege, gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval, echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Daarbij was van belang dat bij de detailcontrole van patiënten van klager machtigingen waren verzonden, terwijl later was gebleken dat klager een zorgverlener is die op grond van het bepaalde bij en krachtens artikel 87 van de Zorgverzekeringswet verplicht is tot medewerking aan een materiële controle. Ook zonder de – juiste – toestemming van patiënten zou de adviseur al toegang hebben gehad tot de medische informatie. Verder was niet komen vast te staan dat de adviseur betrokken was geweest bij het opstellen van de in mei 2015 verzonden machtigingen, nu hij per 1 juli 2015 in dienst was getreden van de zorgverzekeraar. Ten slotte was gebleken dat de adviseur geen gebruik had gemaakt van de machtigingen.
Schending privacy bij bevalling
Een tweede uitspraak die ik wil belichten, betreft een bindend advies van de Geschillencommissie Ziekenhuizen (GZR 2018-0283). Ter beoordeling lag een aantal klachten van een vrouw voor over de wijze waarop zij in het ziekenhuis was bevallen. Deze klachten zagen op haar privacy. Volgens de vrouw was die geschonden omdat er onnodig veel personen in de verloskamer aanwezig waren en omdat het gordijn van de doorkijkspiegel ondanks verzoek daartoe niet werd gesloten. Voor de vrouw was deze wijze van bevallen traumatiserend geweest. Zij was niet voorbereid, omdat zij geen informatiefolder had ontvangen. Had zij deze wel ontvangen dan had ze geweten dat zij mocht eisen het gordijn te laten sluiten. De vrouw vorderde een schadevergoeding van € 2030, een bedrag dat gelijkstaat aan de vergoeding van de kosten door de zorgverzekeraar aan het ziekenhuis. De Geschillencommissie Ziekenhuizen oordeelde dat de aanwezigheid van de arts en één of mogelijk twee verpleegkundigen medisch niet als ‘onnodig’ kan worden gekwalificeerd. Wat de klacht over de doorkijkspiegel en het feit dat geen gehoor was gegeven aan het verzoek van de vrouw om het gordijn te sluiten betreft, is de geschillencommissie echter tot het oordeel gekomen dat deze gegrond is; een zorgvuldig handelend zorgaanbieder had moeten ingaan op het verzoek om de gordijnen te sluiten. Een schadevergoeding kreeg de vrouw evenwel niet toegekend. Hoewel de geschillencommissie zich kon voorstellen dat de vrouw heeft geleden en nog lijdt vanwege het ontbreken van respect voor haar wens tot privacy, is niet aannemelijk gemaakt dat zij zodanig onder de gebeurtenissen heeft geleden dat sprake is van geestelijk letsel dat kan worden aangemerkt als een aantasting van haar persoon (art. 6:106 BW). Niet gesteld of gebleken is dat zij zich onder behandeling heeft moeten laten stellen als gevolg van de klachten en dat sprake zou zijn van een psychiatrisch ziektebeeld.
Huisarts gaat vrijuit
De laatste uitspraak die ik in deze nieuwsbrief wil belichten, betreft een strafrechtelijk oordeel van de Rechtbank Limburg (GZR 2018-0287). Onderwerp van het oordeel was een huisarts. Hem was ten laste gelegd het seksueel binnendringen van het lichaam van een vrouw van wie hij wist dat zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden (art. 243 van het Wetboek van Strafrecht). De rechtbank achtte echter niet bewezen dat de vrouw tijdens het seksueel contact bewusteloos was of in staat van lichamelijke onmacht verkeerde. Van verminderd bewustzijn in de zin van artikel 243 Sr is blijkens de wetsgeschiedenis sprake als iemand verkeert in de staat tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn, waarbij van degene die verminderd bewust is in redelijkheid niet kan worden verwacht dat deze weerstand biedt aan de seksuele verlangens van een ander. De rechtbank kon ook die toestand niet vaststellen. De enkele vaststelling dat de vrouw die dag (voordat de geslachtsgemeenschap plaatsvond) alcohol had genuttigd en medicatie had gebruikt, achtte de rechtbank daarvoor onvoldoende. Ook achtte de rechtbank niet bewezen dat de aangeefster niet in staat was om haar wil te bepalen.
De huisarts werd tevens verweten dat hij ontuchtige handelingen had verricht (art. 249 van het Wetboek van Strafrecht). Ook dat achtte de rechtbank echter niet bewezen. Wel kwam vast te staan dat de huisarts de borsten van de vrouw had betast, maar niet dat dit buiten het doel van een geneeskundige behandeling had plaatsgevonden. Saillant detail is nog wel dat de rechtbank ook als vaststaand aannam dat er seksueel contact tussen de huisarts en de vrouw had plaatsgevonden. De rechtbank kon hier echter geen oordeel over vellen, omdat dit niet als strafbaar feit ten laste was gelegd.
Annotaties
Verder maak ik u ook graag attent op onze annotaties. Dit keer treft u een annotatie van de hand van Joost Wasser (Holla advocaten) bij een beschikking van de Hoge Raad van 10 april jl. (GZR 2018-0269). De Hoge Raad oordeelde dat camerabeelden die door een beveiligingscamera zijn gemaakt van de toegangspaden en de wachtruimte in een ziekenhuis, onder het (afgeleid) verschoningsrecht van het ziekenhuis kunnen vallen. Aanleiding was de vordering van de officier van justitie tot inbeslagname van de beelden op grond van artikel 126 nf Sv, omdat een slachtoffer van mishandeling in dat ziekenhuis haar dader meende te herkennen. Joost geeft zijn visie op het oordeel, waarbij hij ingaat op de beklagprocedure in het geval de hulpverlener zich op zijn verschoningsrecht beroept en het verschoningsrecht zelf. Een mooie uiteenzetting mijns inziens.
Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.
Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@boomdenhaag.nl.
Alvast een goed weekend.
Met vriendelijke groet,
Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR Updates
Hoge Raad
Hof
Rechtbank
- Rechtbank Limburg De rechtbank acht – onder verwijzing naar onder meer de wetsgeschiedenis – niet bewezen dat aangeefster zich bevond in de in artikel 243 Sr bedoelde gesteldheid. De rechtbank acht voorts de ten laste gelegde ontuchtige handelingen niet bewezen, deels wegens het ontbreken van bewijs van ontuchtig karakter. De rechtbank acht wel bewijs voor andere ontuchtige handelingen aanwezig, maar die zijn niet ten laste gelegd. 12-06-2018
- Rechtbank Limburg Bij de (automatische) overname van een buitenlandse bevoegdheidsbeperking op grond van artikel 7 Wet BIG hoeft de minister het incident dat daartoe heeft geleid niet opnieuw te beoordelen. Voor de toepassing van de hardheidsclausule van artikel 7a Wet BIG geldt dat de patiëntveiligheid op geen enkele wijze in het geding mag zijn. De minister mag zich (ook) hierbij baseren op de uitspraak van de buitenlandse autoriteit. 17-01-2018
Tuchtcolleges
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Klaagster lijdt aan een zeldzame ziekte en wordt arbeidsongeschikt. Zij dient een klacht in tegen de beoordelend arbo-arts. De klachtonderdelen zien op het niet afgeven van haar medisch dossier en de onzorgvuldigheid van de arbo-arts. Ook heeft de arbo-arts zich volgens klaagster ten onrechte uitgegeven als bedrijfsarts en is niet voldaan aan de voorwaarden voor delegatie. Bij een zeldzame ziekte past volgens het CTG een grondiger aanpak. De klachten zijn deels gegrond verklaard en verweerster is een berisping opgelegd. 14-06-2018
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam De klacht betreft het diagnostisch oordeel van een fysiotherapeut en de informatie respectievelijk ondersteuning die een fysiotherapeut moet bieden over de vergoeding van de zorg. De fysiotherapeut heeft geen zorgtaak waar het gaat om overleg met de ziektekostenverzekeraar over de vergoeding van de zorg. Een fysiotherapeut dient zelfstandig te beoordelen of sprake is van een chronische indicatie. De klachten zijn ongegrond verklaard. 08-06-2018
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Deze zaak betreft het principaal beroep van de IGJ en incidenteel beroep van een psychiater tegen een voorwaardelijke schorsing van drie maanden van de psychiater wegens grensoverschrijdend gedrag. Het CTG vernietigt de beslissing van het RTG en legt een onvoorwaardelijke schorsing van vier maanden op. Het incidentele beroep wordt verworpen. 05-06-2018
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Klager dient een klacht in tegen een psychiater (verweerder) inzake zijn rijbewijskeuring. Het onderzoek van verweerder is niet onzorgvuldig geweest maar verweerder had volgens het RTG klager moeten wijzen op diens blokkeringsrecht bij de laatste versie van het rapport. Het CTG vernietigt dit oordeel van het RTG nu de psychiater in dit geval heeft mogen vertrouwen op het secretariaat dat bij toezending van de rapportage in beginsel standaard een brief meestuurt waarin op het blokkeringsrecht wordt gewezen. Het beroep is gegrond. 05-06-2018
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam Klaagster dient een klacht in tegen een neuroloog wegens een uitlating in een brief aan de Eerste Kamer en een artikel in de krant. Klaagster vindt dat de neuroloog met zijn uitlatingen het wetgevingsproces rondom orgaandonatie en het begrip 'hersendood' heeft beïnvloed. Klaagster is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een rechtstreeks concreet geraakt belang. 05-06-2018
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage Klaagster dient een klacht in tegen een sociaalpsychiatrisch verpleegkundig (verweerster) inhoudende dat verweerster onrechtmatig informatie heeft verstrekt en dat zij verantwoordelijk is voor de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van klaagsters dochter. Er is geen sprake van schending van het medisch beroepsgeheim. De klacht is ongegrond. 05-06-2018
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg In het kader van een rijbewijskeuring heeft klager een klacht ingediend tegen een psychiater (verweerder) van het Bureau Rijbewijs Keuringen. Verweerder heeft de klacht in behandeling genomen maar is ook betrokken geweest bij de keuring van klager. Verweerder had de behandeling van de klacht moeten overdragen teneinde de schijn van partijdigheid te vermijden. Het beroep is ongegrond. 05-06-2018
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Klager dient een klacht in tegen een arts (verweerder) die onder supervisie van een psychiater een deel van de rijbewijskeuring van klager heeft uitgevoerd. Verweerder is niet verantwoordelijk voor de onderdelen waarbij hij niet betrokken is geweest. De klacht is ongegrond. 05-06-2018
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Tussen verweerder en patiënte heeft een kortdurende relatie plaatsgevonden. Patiënte ontving op dat moment zorg van klaagster in een ambulant natraject. Verweerder was niet betrokken bij de behandeling, maar hij maakte wel deel uit van het team. Door de stichting waar verweerder in dienst was, is een klacht ingediend tegen verweerder. Het RTG heeft in eerste aanleg geoordeeld dat verweerder de professionele grenzen heeft overschreden en legt de maatregel van voorwaardelijke schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van zes maanden op met de bijzondere voorwaarde van psychologisch onderzoek en de daaruit voortvloeiende noodzakelijke behandeling. Het beroep, ingesteld door de IGJ, richt zich tegen de opgelegde maatregel. Het CTG vernietigt de beslissing waarvan beroep, uitsluitend voor zover de formulering van de voorwaarden voor tenuitvoerlegging van de maatregel. 31-05-2018
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Verweerster heeft bij klaagster in één ingreep een boven- en onderooglidcorrectie aan beide ogen uitgevoerd, waarbij aan de rand van het rechter onderooglid een kleine bloeding is ontstaan. Klaagster verwijt verweerster het geven van foute en onvoldoende informatie, onzorgvuldig handelen en het afschuiven van eigen verantwoordelijkheid tijdens de operatie zelf en de eerste maanden van nazorg/controlemomenten. Het RTG oordeelt tot gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht en legt een maatregel van gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid op, te weten om boven- en onderooglidcorrecties te verrichten. In beroep oordeelt het CTG, anders dan het RTG, tot ongegrondverklaring van het derde klachtonderdeel, omdat in beroep niet is komen vast te staan dat de arts onzorgvuldig heeft gehandeld. Het CTG ziet geen aanleiding tot het opleggen van een andere maatregel. 31-05-2018
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Klager verwijt verweerster, verpleegkundige, dat zij bij haar initiatief om twee bewoners, die een affectieve relatie hadden, elkaar te laten helpen bij het wassen grensoverschrijdend en onprofessioneel heeft gehandeld. Daarnaast verwijt klager verweerster dat zij zonder toestemming en medeweten van deze bewoners een geluidsopname heeft gemaakt, waarbij zij haar beroepsgeheim heeft geschonden en inbreuk heeft gemaakt op de privacy van de bewoners. Het RTG acht het tweede klachtonderdeel gegrond, maar laat een tuchtrechtelijke maatregel achterwege. Klager gaat in beroep tegen het ongegronde deel van de klacht, maar het CTG verwerpt het beroep. 31-05-2018
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Verweerder, tandarts, is tandheelkundig adviseur in loondienst bij een zorgverzekeraar. Verweerder is betrokken bij een materiële (detail)controle van de praktijk van klager, tandarts. Klager wilde niet meewerken aan de controle (waarbij de rechtmatigheid en doelmatigheid van zorgprestaties wordt nagegaan), waarna de zorgverzekeraar individuele verzekerden (waaronder minderjarigen) heeft aangeschreven met het verzoek om inzage in hun tandheelkundige dossiers. Klager verwijt verweerder (i) dat hij ten onrechte meent dat het niet aan hem is om zich uit te laten over de wijze waarop zijn werkgever omgaat met medische machtigingen voor minderjarigen alsook (ii) dat, indien er fouten zouden zijn gemaakt bij die machtigingen, hij hier buiten zou staan. Het RTG wijst de klacht af, omdat geen machtigingen noodzakelijk waren. Het CTG ziet aanleiding om de door verweerder gebruikte machtigingen inhoudelijk te beoordelen en concludeert dat deze niet voldoen aan de vereisten in artikel 7:447 en artikel 7:450 BW. Een hulpverlener dient te bewaken dat zo’n machtiging hier wel aan voldoet. 24-05-2018
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Klager is tandarts en eigenaar van een tandheelkundige en orthodontische praktijk. Verweerder is als tandarts in deze praktijk werkzaam geweest en heeft daar orthodontische werkzaamheden verricht. Door klager wordt tegen verweerder, door wie patiënt is behandeld, een klacht ingediend. De behandeling vond eerst plaats onder leiding en verantwoordelijkheid van de orthodontist, daarna onder volledige verantwoordelijkheid van verweerder. Het RTG is van mening dat verweerder op diverse onderdelen van de behandeling tekort is geschoten in de zorg die van hem mocht worden verwacht. De klacht wordt door het RTG gedeeltelijk gegrond verklaard. Het RTG legt verweerder een maatregel van berisping op. Het CTG onderschrijft deze beslissing, maar anders dan het RTG is het CTG van oordeel dat het bij de beoordeling van het beroep kennis mag nemen van de volledige patiëntgegevens. 24-05-2018
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen Een bedrijfsarts (klager) dient een klacht in tegen een supervisor van een verzekeringsarts van het UWV (verweerster). De klacht houdt in dat zij zich niet kan vinden in de beoordeling door klager van een zieke werknemer. Deze zijn door haar geduid als ‘niet adequaat’. Het RTG verklaart de klacht ongegrond. Verweerster heeft de beoordeling verricht binnen de aan haar opdragen taak en met inachtneming van de beleidsregels van het UWV. Of de beleidsregels voldoen, kan het RTG niet beantwoorden, omdat dit is voorbehouden aan de bestuursrechter. 22-05-2018
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam De IGJ verwijt een verpleegkundige (verweerster) dat zij ten opzichte van een patiënt de grenzen van de professionele distantie niet in acht heeft genomen door een intieme/seksuele relatie met de patiënt aan te gaan. De klacht is gegrond, verweerster krijgt een berisping. 22-05-2018
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Er wordt een klacht ingediend tegen een psychotherapeut (verweerder), tevens klinisch (gz-)psycholoog door de (toenmalige) Inspectie voor de Gezondheidzorg. Veweerder is naar het oordeel van het RTG niet gebleven binnen de grenzen van zijn professionele bekwaamheid, heeft onvoldoende deskundige hulp bij een zeer complexe casus geboden, heeft zich intercollegiaal onvoldoende professioneel opgesteld en aan zijn patiënte geen grenzen gesteld. De klacht is deels gegrond; de psycholoog krijgt ontzegging van de bevoegdheid opgelegd om, ingeschreven als gz-psycholoog en psychotherapeut, op solistische wijze patiënten te behandelen. 16-05-2018
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Klaagster dient een klacht in tegen een bedrijfsarts, waarover zij ook al eerder heeft geklaagd. In eerste aanleg wordt klaagster met haar onderhavige klacht niet-ontvankelijk verklaard. Het CTG gaat niet in dit oordeel mee, maar verklaart klaagster desondanks niet-ontvankelijk omdat niet duidelijk is gemaakt waarom zij nu opnieuw klaagt over dezelfde arts en dezelfde behandeling. 15-05-2018
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen Tegen een huisarts (verweerder) wordt een klacht ingediend. Verweerder is in het kader van een juridische procedure over de voogdij ten aanzien van de kinderen van klaagster en haar ex-echtgenoot gebeld door een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming. Verweerder heeft desgevraagd informatie verstrekt over klaagster. De kinderen zijn vervolgens niet bij klaagster, maar bij haar ex-echtgenoot geplaatst. Klaagster verwijt verweerder dat hij een onjuiste verklaring over haar heeft afgelegd en zijn beroepsgeheim heeft geschonden. De klacht is gegrond. Het RTG waarschuwt verweerder. 14-11-2017
Uitspraken zonder ECLI
- Geschillencommissie ziekenhuizen Klaagster voert aan dat tijdens de bevalling van haar zoontje in het ziekenhuis haar privacy is geschonden. Enerzijds door de aanwezigheid van onnodig veel zorgmedewerkers in de verloskamer en anderzijds door het feit dat de doorkijkspiegel, ondanks verzoek daartoe van klaagster, niet werd gesloten. Ook zou klaagster niet via een folder zijn geïnformeerd over bevallen in het ziekenhuis. Klaagster vond de ervaring traumatisch en vordert een schadevergoeding. De Geschillencommissie Ziekenhuizen oordeelt de klacht met betrekking tot de doorkijkspiegel gegrond, de overige klachten worden ongegrond verklaard. De Geschillencommissie Ziekenhuizen kent geen schadevergoeding toe vanwege het ontbreken van geestelijk letsel dat kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. 2018-01-25
- Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg Zonder toestemming van cliënt heeft een behandelaar een e-mail met daarin gegevens over cliënt verzonden aan de Geschillencommissie Oost-Gelderland (COG) waardoor het medisch beroepsgeheim is geschonden. Cliënt stelt verder dat hij door deze mail geen woning toegewezen heeft gekregen, met als gevolg dat hij diverse kosten heeft moeten maken. Cliënt vordert een schadevergoeding van € 10.000. De zorgaanbieder betwist causaal verband tussen de verzonden e-mail en de geleden schade; daarnaast bevatte de e-mail slechts marginale gegevens over cliënt. De Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg oordeelt dat sprake is van schending van het medisch beroepsgeheim, maar ziet geen verband tussen de inhoud van de e-mail en het niet toegewezen krijgen van een woning. De geschillencommissie komt derhalve niet toe aan de beoordeling van de vermeende schade. 2017-08-23
- Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg Cliënte wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar klachten, de zorgaanbieder had al maatregelen getroffen ten aanzien van inzage in haar dossier. Daardoor heeft cliënte geen redelijk belang bij een uitspraak van de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg. Daarnaast heeft cliënte de termijn van klachtafhandeling bij de zorgaanbieder niet afgewacht en heeft zij voortijdig haar klacht neergelegd bij de geschillencommissie. 2018-03-05