Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.
Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.
Een gecontracteerde zorgverlener kan geen andere pet opzetten
De eerste uitspraak die ik onder uw aandacht wil brengen, betreft een zorgverzekeringskwestie (GZR 2018-0242). Een psychiater heeft eind 2009 een overeenkomst gesloten met de Centrale Zorgverzekeringsgroep (CZ) in welke overeenkomst werd bepaald dat de psychiater gebruik mag maken van BIG-geregistreerd hulppersoneel. Er was echter één maar aan verbonden: dat hulppersoneel mocht alleen gekozen worden uit een limitatieve lijst van beroepsbeoefenaren. De psychiater heeft vervolgens zorg verleend aan verzekerden van CZ waarbij hij gebruik heeft gemaakt van hulppersonen. Een aantal daarvan stond echter niet op de lijst. Op enig moment heeft de psychiater ook zorg verleend aan een verzekerde met een naturaverzekering en heeft hij opnieuw gebruikgemaakt van een hulppersoon die niet op de lijst stond. Deze verzekerde heeft van de psychiater (om die laatste reden) een factuur ontvangen. De verzekerde cedeerde op zijn beurt zijn vordering op CZ aan de psychiater, maar CZ weigerde tot betaling over te gaan. De psychiater heeft CZ hierop in rechte betrokken. In eerste aanleg was dit succesvol, maar in hoger beroep niet. Het gerechtshof wees de vordering tot betaling van de psychiater af. Het gerechtshof overwoog daartoe dat de psychiater – ook al had hij van andere hulppersonen gebruikgemaakt dan die op de lijst stonden – gecontracteerde zorg had verleend. De verzekerde die een naturaverzekering had en zorg verkreeg van de psychiater als gecontracteerde zorgverlener had dus geen (restitutie)vordering op CZ en diens vordering op CZ zou dus niet toewijsbaar zijn. Als gevolg daarvan is ook de aan de psychiater gecedeerde vordering niet toewijsbaar. Het gerechtshof overwoog voorts dat de omstandigheden geen aanleiding vormden om ervan uit te gaan dat CZ onrechtmatig gehandeld zou hebben, in strijd met redelijkheid en billijkheid gehandeld zou hebben, dan wel ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt.
Verbod tot herinschrijving verslaafde arts
De tweede uitspraak die ik eruit licht, betreft een uitspraak van het College van Medisch Toezicht (GZR 2018-0251). De uitspraak heeft betrekking op een arts bekend met een verslavingsgeschiedenis van bijna twintig jaar. Hij schreef herhaaldelijk Opiumwetgeneesmiddelen voor zichzelf voor, waarbij hij gebruikmaakte van namen van patiënten en misbruik maakte van receptenpapier. De BIG-registratie van de arts is op 8 januari 2018 doorgehaald wegens het niet voldoen aan de herregistratievereisten.
Het College van Medisch Toezicht heeft de arts ongeschikt geacht tot het uitoefenen van zijn beroep en vervolgens een verbod op herinschrijving in het register uitgesproken. Het College van Medisch Toezicht heeft in dat verband overwogen dat hij op zich – zoals ook door de arts werd aangevoerd – alleen bevoegd is een persoon die in een register ingeschreven staat, uit dat register te doen verwijderen. In artikel 80 Wet BIG is niet de mogelijkheid opgenomen aan die persoon het recht te ontzeggen om wederom in het register te worden ingeschreven. Niettemin staat de bescherming van patiënten tegen ondeskundige zorgverleners voorop en past een beslissing als deze in het systeem van de Wet BIG (zie ook een ongepubliceerde beslissing van 10 juni 2014, waarbij een verbod op herinschrijving is uitgesproken), aldus het College van Medisch Toezicht. Daar komt bij dat het wetsvoorstel tot modernisering van het tuchtrecht de optie wel kent en dat het dus de bedoeling is om het huidige hiaat te repareren.
Een automatische erkenning van het diploma leidt niet automatisch tot een ongeclausuleerde inschrijving in het BIG-register
De laatste uitspraak die ik onder uw aandacht breng, gaat over de automatische erkenning van een buitenlandse beroepskwalificatie en inschrijving in het BIG-register (GZR 2018-0259). Een in Italië opgeleide apotheker deed in Nederland dat verzoek daartoe, maar de aanvraag werd door de minister van VWS afgewezen. Het daartegen gerichte bezwaar werd ongegrond verklaard. De minister stelde zich in dat verband op het standpunt dat ‘omdat de apotheker de Kosovaarse nationaliteit heeft – en (dus) niet de nationaliteit van een EER-land of Zwitserland – hij de Commissie Buitenlands Gediplomeerden Volksgezondheid een inhoudelijk oordeel mocht vragen’. Deze commissie adviseerde de aanvraag af te wijzen, omdat het niveau van de apotheker niet gelijkwaardig zou zijn aan dat van een in Nederland opgeleide apotheker. De apotheker ging in beroep en kreeg van de Rechtbank Den Haag gelijk: hier had sprake moeten zijn van een automatische erkenning met een ongeclausuleerde inschrijving in het BIG-register.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde in hoger beroep echter anders: de beoordeling of tot inschrijving in het BIG-register kan worden overgegaan, is volgens de Afdeling breder dan de beoordeling of de aanvrager voldoet aan de gestelde opleidingseisen. De automatische erkenning van een diploma leidt dus niet automatisch tot een ongeclausuleerde inschrijving in het BIG-register. Volgens de afdeling moet ook worden getoetst aan de vereisten van artikel 6 Wet BIG en artikel 2 Registratiebesluit BIG. Omdat de minister van VWS reeds uitvoering had gegeven aan de uitspraak van de rechtbank en de apotheker had ingeschreven in het BIG-register, heeft de Afdeling de voorlopige voorziening getroffen dat de apotheker ingeschreven blijft tot de minister opnieuw op het bezwaar heeft beslist.
Annotaties
Verder maak ik u ook graag attent op onze annotaties. Dit keer treft u een annotatie van de hand van Michèle van Lopik (Kennedy van der Laan). Zij gaat in op het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat op 15 mei jl. werd gewezen (GZR 2018-0243). Het arrest is gewezen naar aanleiding van een verzoek (op grond van art. 843a Rv) van een moeder om inzage in het medisch dossier van haar in het ziekenhuis overleden zoon en het obductieverslag dat na zijn dood is vervaardigd. Het gerechtshof wijst dat verzoek toe, waarmee het oordeelt dat in dit geval het belang van de moeder zwaarder weegt dan het beroepsgeheim van het ziekenhuis. Het gerechtshof betrekt in dat verband het emotionele belang van de moeder. Michèle besteedt evenzeer aandacht aan dat emotionele belang en de ontwikkelingen op dat vlak. Lezen is aan te bevelen!
Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website. Ik wijs u zekerheidshalve op de komst van een landelijk implantatenregister. Nadat de Tweede Kamer instemde met de registerplannen, heeft de Eerste Kamer het onderwerp op 5 juni jl. zonder debat afgehamerd (zie Kamerstukken 34.483).
Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@boomdenhaag.nl.
Alvast een goed weekend.
Met vriendelijke groet,
Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR Updates
Hof
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Nadat het hof eerder oordeelde dat de vaststelling van de functiebeschrijvingen niet juist was verlopen en dit aan de interne bezwaarcommissie moet worden voorgelegd, heeft werkgeefster conform het advies van de bezwaarcommissie de functiebeschrijvingen vastgesteld. Werknemers zijn het daar niet mee eens en starten een procedure bij de kantonrechter. De kantonrechter wijst echter de vorderingen af waarna de zaak weer aan het hof wordt voorgelegd. Het hof oordeelt dat werkgeefster een zekere vrijheid heeft bij het invullen van de functiebeschrijvingen. Het hof toetst daarom marginaal of werkgeefster bij die invulling haar contractuele verplichtingen en/of haar verplichtingen uit het beginsel van goed werkgeverschap jegens werknemers heeft nageleefd. Het hof heeft daarbij behoefte aan voorlichting en benoemt achtereenvolgens twee deskundigen. Uiteindelijk oordeelt het hof dat werkgeefster haar contractuele verplichtingen en verplichtingen volgens het beginsel van goed werkgeverschap jegens werknemers niet is nagekomen door onvolledige functiebeschrijvingen vast te stellen. De zienswijze daarover van de door het hof benoemde deskundige is leidend, gezien zijn kennis, kunde, ervaring en gezien de kwaliteit van zijn rapport. Werkgeefster dient alsnog haar verplichtingen na te komen en de functiebeschrijvingen houden geen stand. 22-05-2018
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden De moeder van een in het ziekenhuis overleden jongen vordert op grond van artikel 843a Rv afgifte van het medisch dossier en het obductieverslag betreffende haar zoon van het ziekenhuis en twee betrokken artsen. Het ziekenhuis en de artsen weigeren afgifte. Zij beroepen zich op hun geheimhoudingsplicht. Anders dan de rechtbank acht het hof de vordering (geclausuleerd) toewijsbaar; er is sprake van een zwaarwegend belang dat doorbreking van het beroepsgeheim rechtvaardigt. 15-05-2018
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch De zorgovereenkomst tussen CZ en psychiater Y bevat onder andere een bepaling waaruit volgt dat bij het verlenen van zorg gebruik kan worden gemaakt van BIG-geregistreerd hulppersoneel. Het voor vergoeding in aanmerking komend hulppersoneel is vastgelegd in een limitatieve lijst bij de zorgovereenkomst. Zorg verleend door hulppersoneel/medebehandelaren die niet op deze lijst staan komt op grond van de zorgovereenkomst niet voor vergoeding in aanmerking. Y maakt bij de multidisciplinaire behandeling van verzekerde X gebruik van een medebehandelaar die niet op de desbetreffende lijst staat. CZ is derhalve niet bereid om de kosten voor de inzet van het hulppersoneel te vergoeden, ook al staat niet ter discussie dat de verleende zorg wel verzekerde zorg betreft. Het hof oordeelt dat de zorgaanbieder (Y) de zorgkosten ten onrechte als niet-gecontracteerde zorg bij de verzekerde (X) in rekening heeft gebracht en de verleende zorg derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komt. 08-05-2018
Rechtbank
- Rechtbank Den Haag De samenwerking tussen een cosmetisch chirurg en een beautysalon is geëindigd na een geschil over het klantenbestand. De saloneigenaar heeft beschuldigingen geuit aan het adres van de cosmetisch chirurg op zijn website en via de nieuwsbrief. De beschuldigingen vinden naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen dan wel onvoldoende steun in feitenmateriaal en zijn zeer schadelijk voor de reputatie van de cosmetisch arts. Dit resulteert in een verbod tot uiting van beschuldigingen en tot een verplichting tot rectificatie via de nieuwsbrief en op de website. 17-05-2018
- Rechtbank Midden-Nederland Betrokkene heeft nog altijd een stoornis van de geestvermogens die gevaar veroorzaakt en niet buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend, echter er is voor hem geen geschikte plek om de behandeling voort te zetten. Dit maakt echter niet dat een voortgezette machtiging ex artikel 15 Wet Bopz niet kan worden afgegeven. Daarbij weegt de Rechtbank Midden-Nederland de situatie van een langer verblijf zonder behandeling af tegen de situatie dat betrokkene zonder enige gedwongen hulp, begeleiding en vroege signalering in de maatschappij terugkeert. Een langdurige machtiging kan dus in sommige gevallen ook verleend worden als de behandeling voor betrokkene niet mogelijk is. 08-05-2018
Raad van State
- Raad van State Uit de automatische erkenning van een buitenlandse beroepskwalificatie volgt niet automatisch inschrijving in het BIG-register. De minister moet ook toetsen aan de vereisten die voortvloeien uit artikel 6 Wet BIG en artikel 2 Registratiebesluit BIG. 25-04-2018
- Raad van State Bij de beoordeling van diploma's behaald buiten de EER mag de Commissie Buitenlands Gediplomeerden Volksgezondheid een assessment eisen. Dit is niet in strijd met artikel 41 lid 1 onder b Wet BIG. 28-02-2018
Tuchtcolleges
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Een arts die bekend is met een verslavingsgeschiedenis van bijna twintig jaar en die herhaaldelijk Opiumwetgeneesmiddelen voor zichzelf voorschreef al dan niet op naam van andere patiënten, al dan niet misbruik makend van receptenpapier, is door het College van Medisch Toezicht ongeschikt geacht tot het uitoefenen van zijn beroep. De BIG-registratie van de arts is op 8 januari 2018 doorgehaald wegens het niet voldoen aan de herregistratievereisten. Het college acht zich gerechtigd, zoals het eerder in een vergelijkbaar geval reeds heeft gedaan, de IGJ te ontvangen in haar voordracht en in het verlengde daarvan een verbod op herinschrijving uit te spreken, ook al vermeldt de wet strikt genomen die mogelijkheid op dit moment niet. 25-05-2018
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Klager wordt niet-ontvankelijk geacht in zijn klacht vanwege het feit dat de mentor niet instemt met de indiening van de klacht. Het CTG verwerpt het beroep. 24-05-2018
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage Klaagster, werknemer, heeft een klacht ingediend tegen een bedrijfsarts. De bedrijfsarts zou zich bij een verwijzing hebben laten leiden door een commercieel belang, een inschattingsfout hebben gemaakt en onvoldoende communicatief/empathisch vaardig zijn. Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg wijst de klacht af. 22-05-2018
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam Een gynaecoloog (verweerder) heeft, naar de mening van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG), niet de verantwoordelijkheid/regie genomen tijdens een bevalling waar hij op de achtergrond als hoofdbehandelaar bij betrokken was. Het RTG is tevens van mening dat hij zich onvoldoende heeft ingespannen om zelf het klinisch beeld van klaagster (veertig weken en vijf dagen zwanger) en van H (doodgeboren kindje) te bepalen. Dit valt hem ernstig aan te rekenen, waardoor een berisping op zijn plaats is. 22-05-2018
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Klager is onder behandeling geweest bij een gz-psycholoog (verweerder), maar is hier niet tevreden over. Kort gezegd was de behandeling niet adequaat, kwalitatief niet goed en heeft deze te lang geduurd, waardoor klager tevens financiële problemen heeft gekregen. Het RTG verklaart de klachten van klager gedeeltelijk gegrond en legt een waarschuwing op. Hiertegen stellen klager en verweerder beroep in. Het CTG komt (met een andere motivering) ook tot een waarschuwing. Verweerder had meer regie moeten voeren binnen zijn rol als hoofdbehandelaar. Omdat hij dit niet heeft gedaan, was zijn handelen voor klager onvoldoende inzichtelijk en onduidelijk. 15-05-2018
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Klager is de patiënt van verweerder (huisarts). Klager heeft in 2008 een aanvraag gedaan voor huishoudelijke hulp. Verweerder wordt benaderd met vragen daarover, waarna deze heeft geadviseerd de aanvraag af te wijzen, met name omdat hij klager in staat acht tot huishoudelijke klusjes en omdat hij denkt dat klager de huishoudelijke hulp op oneigenlijke wijze voor zijn moeder probeert aan te vragen. Klager verwijt verweerder dat hij onjuiste en grievende uitlatingen heeft gedaan over klager jegens derden, waardoor hij huishoudelijke hulp is misgelopen. Daarnaast zou verweerder smadelijke documenten opzettelijk uit het dossier hebben verwijderd. Het RTG Groningen verklaart de klacht, voor zover deze ziet op de medische verklaring in het kader van de aanvraag gegrond, nu deze niet voldeed aan de destijds geldende richtlijnen daarvoor. Er wordt echter geen maatregel opgelegd, nu de bewuste handelingen al lang geleden zijn verricht en verweerder heeft geleerd van het voorval (het doel van tuchtrecht, kwaliteit van zorg verbeteren, is dus al verwezenlijkt). Klager komt hiervan in principaal beroep, maar is gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige verwerpt het CTG het beroep. 15-05-2018
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Verweerder (gz-psycholoog) heeft over klager een rapportage geschreven waarin wordt geadviseerd tot verlenging met twee jaar van diens tbs-maatregel, ondanks dat klager niet wilde meewerken aan het onderzoek. In beroep bij het CTG staat de vraag nog open of verweerder zijn bevindingen had moeten overleggen met de hoofdbehandelaar en of hij zijn advies inclusief risicotaxatie had mogen geven zonder dat klager aan het onderzoek heeft meegewerkt. Ten aanzien van de eerste klacht oordeelt het CTG dat het overleg niet verplicht was in deze situatie. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt het CTG dat hierover discussie bestaat in de beroepsgroep, maar dat op basis van de richtlijn dienaangaande van het NIFP verweerder niet onjuist heeft gehandeld. Het beroep wordt verworpen. 15-05-2018
Uitspraken zonder ECLI
- Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg Cliënte klaagt erover dat zij ten onrechte gedwongen opgenomen is geweest op grond van een Voortgezette Inbewaringstelling (V-IBS). Zij dient hierover een klacht in bij de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (de commissie) maar wordt door de commissie niet-ontvankelijk verklaard omdat in het reglement van de Geschillencommissie staat dat een cliënt niet-ontvankelijk moet worden verklaard indien sprake is van opname of behandeling op grond van een justitiële maatregel. Volgens de commissie had cliënte haar klacht dan ook niet aan de commissie maar aan de rechter moeten voorleggen. 2017-02-13
- Geschillencommissie ziekenhuizen Op de dag dat klager een afspraak heeft staan in het ziekenhuis ontvangt hij een brief waarin die afspraak wordt geannuleerd. Klager stelt zich op het standpunt dat het ziekenhuis de afspraak te laat heeft geannuleerd en hij vraagt de Geschillencommissie Ziekenhuizen om een boete aan het ziekenhuis op te leggen. Ter onderbouwing verwijst hij naar de algemene voorwaarden van het ziekenhuis waarin is bepaald dat een patiënt bij te late annulering een boete aan het ziekenhuis verschuldigd is. Klager meent dat dat, andersom, nu ook zou moeten gelden voor het ziekenhuis. In feite wenst klager de algemene voorwaarden van het ziekenhuis te wijzigen, maar een dergelijke vordering is niet toewijsbaar in een procedure bij de Geschillencommissie Ziekenhuizen. Klager wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard. 2018-01-11
- Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg Op verzoek van de politie brengt de crisisdienst van een zorginstelling een bezoek aan cliënte. Na afloop van dat bezoek wordt geconcludeerd dat verdere vervolgstappen niet nodig zijn, waarop cliënte voor de ingeschakelde crisishulpverlening een declaratie van € 920 (het vrijwillig verhoogde eigen risico) ontvangt. Cliënte is het met die declaratie niet eens en dient een klacht in bij de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg. Die commissie oordeelt evenwel dat uit de wet en opmerkingen van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport moet worden afgeleid dat een patiënt het eigen risico ook verschuldigd is op het moment dat achteraf blijkt dat de zorg onterecht heeft plaatsgevonden. 2017-07-19
- Arbitragecommissie LHV Een huisartsenmaatschap heeft een geschil over de afwikkeling van de maatschapsovereenkomst. Het geschil wordt voorgelegd aan de Arbitragecommissie van de Landelijke Huisartsen Vereniging. De scheidslieden oordelen over het aandeel en de economische deelgerechtigdheid, de waarde van de inventaris en de goodwill. 2018-04-30
- Geschillencommissie ziekenhuizen Cliënte voert aan dat het ziekenhuis haar gebroken linkerhand en gebroken rechterarm foutief heeft behandeld. Cliënte verbleef op de SEH van 25 op 26 september 2016. Door het ziekenhuis in Spanje, waar cliënte direct na ontslag van de SEH naartoe was gereisd, werd onder meer aangegeven dat geopereerd had moeten worden (er is gegipst) en werden rib- en wervelfracturen geconstateerd waarvan cliënte geen weet had. Cliënte heeft tijdens opname op de SEH zeer lang op pijnmedicatie moeten wachten, daarnaast is zij op de dag van ontslag niet geïnformeerd en heeft zij een onjuist herstel- en reisadvies gekregen. Cliënte vordert een vergoeding van materiële en immateriële schade. Het ziekenhuis voert aan dat met betrekking tot de fracturen aan hand en arm het standaardprotocol is uitgevoerd; er was geen indicatie voor operatie. Wel geeft het ziekenhuis aan dat het vangnet op de SEH (extra controle om gemiste breuken te voorkomen) niet goed heeft gefunctioneerd dat cliënte lang op pijnmedicatie heeft moeten wachten. De commissie oordeelt dat de artsen niet tekort zijn geschoten in de behandelingsovereenkomst ten aanzien van de medische behandeling, wel is het ziekenhuis tekortgeschoten met betrekking tot de pijnmedicatie en het verstrekken van onjuiste informatie. De commissie kent een bedrag van € 250 toe vanwege onnodig lijden door het uitblijven van pijnbestrijding. 2018-01-11