Naar boven ↑

Update

Nummer 7, 2017
Uitspraken van 30-03-2017 tot 10-04-2017
Redactie: mr. dr. R.P. Wijne, mr. L. Beij, mr. drs. R.M. Bertens, mr. J.W. Bosman, mr. M. Christe, mr. A.C. de Die, mr. M.A. Goldschmidt, mr. J.F. Groen, mr. N.A.D. Groot, mr. I.W. Hanemaaijer, mr. M.M. Hofstee, mr. A. Jagt, mr. J.M. Janson, mr. drs. C. van der Kolk, mr. X.R. van der Kruk-Ras, mr. I.J. de Laat, mr. E. Lam, mr. M. Martin, mr. A.M. De Nijs, mr. C. Pluijgers, mr. T.R. Riemersma, mr. A. Rube, mr. D. Schuurman, mr. S. Snelder, mr. C. Velink, mr. C.W.M. Verberne, mr. H.B.M. Vrieling, mr. J.M. de Vries, mr. D. van der Wal en mr. K.S. Waldron.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe GZR-Update aan.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.

Huisarts nog geen plicht om een digitale omgeving te bieden
De eerste uitspraak is afkomstig van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) (GZR 2017-0139). De klager in kwestie betreft een patiënt die zijn huisarts verzocht met hem te mailen via een beveiligde omgeving, ‘tutanota’ genaamd. De huisarts gaf de patiënt te kennen dat hij de beveiligde communiceeromgeving van het huisarts-informatie-systeem afwachtte, waar de zaken automatisch aan de patiënt gekoppeld zouden zijn. De patiënt vond dit anno 2015 te gek voor woorden en diende een klacht in bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) dat klager ontvankelijk achtte, maar de klacht ongegrond. Naar het oordeel van het RTG was het juist zorgvuldig dat de huisarts een veilige digitale communicatieomgeving van het samenwerkingsverband van alle huisartsen wilde afwachten. In hoger beroep werd dit oordeel bevestigd. Het CTG overwoog in dat verband dat het een arts in beginsel vrij staat om patiënten al dan niet een patiëntenportaal te bieden waarbinnen veilig met de patiënten digitaal kan worden gecommuniceerd. Het is echter een gebied dat nog in ontwikkeling is. Het CTG wees daarbij op de KNMG Richtlijn Omgaan met Medische gegevens van september 2016 en op de Toekomstvisie huisartsenzorg (Modernisering naar menselijke maat Huisartsenzorg in 2022) van het NHG. De thans geldende norm voor digitaal verkeer met patiënten beperkt zich naar het oordeel van het CTG dan ook tot het zorgvuldig omgaan met de medische gegevens van de patiënt indien deze door de arts via e-mail worden verzonden. De huisarts werd daarom geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt van de omstandigheid dat hij (nog) niet had voorzien in de mogelijkheid om aan klager (en al zijn andere patiënten) een digitale omgeving te bieden.

Verslaafde arts mag niet meer werken
De volgende zaak ziet op de beoordeling in hoger beroep van een voordracht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg bij het College van Medisch Toezicht tot doorhaling in het BIG-register van een verslaafde arts (GZR 2017-0143). Daarmee lag aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) de vraag voor of de arts wegens zijn alcohol- en/of middelengebruik geacht moest worden de geschiktheid tot het uitoefenen van het beroep te missen en of er derhalve reden was hem uit het register te doen verwijderen dan wel zijn beroepsuitoefening met bijzondere waarborgen te omkleden. Het CTG heeft ter beantwoording van die vraag acht geslagen op de rapportages van twee psychiaters. Uit beide rapporten volgde het grote risico op terugval. Weliswaar was een van de twee psychiaters van mening dat er sprake was van volledige langdurige remissie, maar dit nam volgens het CTG niet de angst voor terugval weg. De verslaving van de arts bestreek namelijk een zeer lange tijd, waarin afwisselend goede en slechte periodes waren te onderscheiden en ook na de langdurige remissie in de periode 1996 tot 2007 was het de arts niet gelukt een ernstige terugval te voorkomen. Dat de arts sinds oktober 2014 clean en sober was, NA-meetings bezocht en een Interventionsprogramm volgde, was volgens het CTG weliswaar positief maar een onvoldoende waarborg. Het CTG heeft daarmee de overtuiging gekregen dat de arts de geschiktheid mist tot het uitoefenen van het beroep van arts. Het CTG heeft daarbij voorts overwogen dat het van algemene bekendheid is dat de bijwerkingen van het gebruik van alcohol en/of opiaten kunnen leiden tot onaanvaardbare risico’s voor de patiëntveiligheid. In het verleden is de arts meermalen wegens zijn verslaving uit de opleiding verwijderd en ontslagen, zodat ook de samenwerking met collega’s onder druk is komen te staan. Dat daarvan in zijn huidige werkkring niet was gebleken en dat evenmin was gebleken van klachten van patiënten, was volgens het CTG onvoldoende om te concluderen dat de arts geschikt zou zijn voor de uitoefening van zijn beroep. Het wegnemen van morfine uit een 'spoedtas' of de medicijnkast van een huisartsenpost bijvoorbeeld, hetgeen zich in het verleden meermalen heeft voorgedaan, brengt direct gevaar mee voor patiënten, die deze medicijnen met spoed nodig hebben. Het slotoordeel is dan ook dat de inschrijving van de arts in het BIG-register niet kon worden gehandhaafd.

Bestuursrechter bevoegd te oordelen over tariefregulering
De derde zaak die ik er voor u uitlicht, betreft een oordeel van de Rechtbank Den Haag in een kwestie van tariefregulering (GZR 2017-0146). De zaak is aangespannen door een in Duitsland geregistreerde en werkzame orthodontist. In de periode van 2004 tot en met 2010 had hij in Nederland gewerkt. De Nza, op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) bevoegd om tarieven voor mondzorg vast te stellen, heeft voor deze zorg maximumtarieven vastgesteld. De maximumtarieven werden de afgelopen jaren door de NZa fors verlaagd. Tegen deze verlagingen was door de orthodontist bezwaar gemaakt. De NZa had de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit had de orthodontist beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Het CBb had echter geoordeeld dat de orthodontist niet was aan te merken als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en zijn beroepen werden niet-ontvankelijk verklaard. De onderhavige procedure werd ingesteld jegens de Staat. Volgens de orthodontist had de Staat jegens hem onrechtmatig gehandeld door in strijd met de artikelen 49 en 56 VWEU aan hem de verplichting op te leggen om geen hogere tarieven voor orthodontische zorg in rekening te brengen dan de tarieven die zijn vastgelegd in de opvolgende tariefbeschikkingen voor orthodontische zorg van de NZa. De orthodontist liep echter ook in deze procedure tegen een niet-ontvankelijkheid aan. De rechtbank overwoog in dat verband dat de burgerlijke rechter als restrechter aanvullende rechtsbescherming kan bieden tegen de overheid in geval van een rechtstekort. De rechtbank overwoog voorts dat uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie blijkt dat het aan de lidstaten is om de bevoegde rechterlijke instanties aan te wijzen ter bescherming van rechten die de 'justitiabelen aan de rechtstreekse werking van het Unierecht ontlenen', nu een dergelijke Unierechtelijke regeling ontbreekt. Nu de NZa op grond van de Wmg bevoegd is om tarieven vast te stellen en de Wmg voorziet in een bestuursrechtelijk stelsel van rechtsbescherming, kan een belanghebbende bezwaar en vervolgens beroep instellen. Dat het CBb de orthodontist eerder niet als belanghebbende heeft aangemerkt neemt niet weg hij in de toekomst wél als belanghebbende in de zin van de Awb kan worden aangemerkt, aldus de rechtbank. Van strijdigheid met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel of het doeltreffendheidsbeginsel is geen sprake. In dit geval diende de orthodontist dus de bestuursrechtelijke weg te volgen, die in voorkomend geval (opnieuw) voor hem openstaat, en was er geen plaats voor aanvullende rechtsbescherming van de burgerlijke rechter, zo luidde het slotoordeel.

Zoon geen recht op medisch dossier
Tot slot wijs ik u op een zaak die betrekking heeft op een verzoek aan zorgaanbieder Lentis tot afgifte van het medisch dossier van een overleden patiënt (GZR 2017-0153). Het verzoek was gedaan door de zoon van de overleden patiënt. De zoon was onterfd en meende dat zijn vader niet wilsbekwaam was ten tijde van het opmaken van zijn testament. De rechtbank stelde ter beoordeling voorop dat in een geval als het onderhavige het beroepsgeheim slechts kan worden doorbroken indien er voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden. De rechtbank oordeelde echter dat de zoon onvoldoende had onderbouwd dat hij een financieel belang had dat doorbreking van het beroepsgeheim zou kunnen rechtvaardigen. Bovendien had de vader bij leven te kennen gegeven juist geen inzage te willen verlenen, zou het medisch dossier volgens Lentis geen helderheid kunnen verschaffen en had de zoon volgens de rechtbank de mogelijkheid om de notaris te ondervragen over de wilsbekwaamheid van zijn vader ten tijde van het opmaken van het testament. Het verzoek werd dus afgewezen. Zie overigens ook een uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam voor problemen in het kader van de beoordeling van de wilsbekwaamheid (GZR 2017-0147).

Commentaren
Tevens wijs ik u op een nieuw commentaar, dit keer van de hand van Coen Verberne (Holla advocaten). Coen wijst op de inwerkingtreding 1 juli aanstaande van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet (cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens). In dat verband wordt een nieuw hoofdstuk – Hoofdstuk 3A – aan de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg toegevoegd, luidende ‘Elektronische verwerking van gegevens’. Op 1 juli 2017 treedt eveneens het Besluit elektronische gegevensverwerking door zorgaanbieders in werking.

Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.

Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.

Volgende nieuwsbrief
In verband met de ‘meivakantie’ en de afwezigheid van redactieleden en medewerkers van de uitgeverij wordt de volgende nieuwsbrief op 12 mei 2017 verzonden. De nieuwsbrief van 28 april 2017 komt dus te vervallen.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@boomdenhaag.nl.

Alvast een goed weekend en fijne paasdagen!

Met vriendelijke groet,

Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR Updates

 

Hof

Rechtbank

Tuchtcolleges