Naar boven ↑

Update

Nummer 3, 2017
Uitspraken van 03-02-2017 tot 14-02-2017
Redactie: mr. dr. R.P. Wijne, mr. L. Beij, mr. drs. R.M. Bertens, mr. J.W. Bosman, mr. M. Christe, mr. A.C. de Die, mr. M.A. Goldschmidt, mr. J.F. Groen, mr. N.A.D. Groot, mr. I.W. Hanemaaijer, mr. M.M. Hofstee, mr. A. Jagt, mr. J.M. Janson, mr. drs. C. van der Kolk, mr. X.R. van der Kruk-Ras, mr. I.J. de Laat, mr. E. Lam, mr. M. Martin, mr. A.M. De Nijs, mr. C. Pluijgers, mr. T.R. Riemersma, mr. A. Rube, mr. D. Schuurman, mr. S. Snelder, mr. C. Velink, mr. C.W.M. Verberne, mr. H.B.M. Vrieling, mr. J.M. de Vries, mr. D. van der Wal en mr. K.S. Waldron.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Naast een groot aantal tuchtuitspraken treft u ook een aantal uitspraken over de Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet, de Wet BOPZ en het civiele aansprakelijkheidsrecht. Zoals gebruikelijk licht ik er enkele voor u uit.

Patiënt betaalt eigen risico voor het ‘DBC-zorgproduct’, ook als hij de declaratie niet ziet
De eerste uitspraak waar ik u op wijs, betreft een zorgverzekeringskwestie (GZR 2017-0059). Zorgverzekeraar Menzis had een procedure aangespannen jegens een van haar verzekerden, stellende dat deze verzekerde gehouden was het eigen risico (een verplicht en een vrijwillig deel) te betalen ter zake van door Menzis vergoede kosten. Deze kosten hadden betrekking op een behandeling bij een internist. De reden om het eigen risico niet te betalen was gelegen in een onduidelijke diagnosebehandelcombinatie en het feit dat de declaratie op kosten voor een diagnose en behandeling zag, terwijl de verzekerde naar zijn zeggen slechts een consult van vijf minuten zou hebben gehad. De kantonrechter maakte korte metten met dit verweer en stelde voorop dat een zorgverzekeraar betaling aan een zorgaanbieder verschuldigd is als de zorgaanbieder een verzekerde patiënt heeft behandeld. Voorts overwoog de kantonrechter dat vanaf 1 januari 2005 voor een bepaalde medische behandeling één standaardbedrag wordt berekend, namelijk het DBC-zorgproduct. Een DBC-zorgproduct is het geheel van activiteiten van een ziekenhuis, kliniek en/of medisch specialist dat volgt na een bepaalde zorgvraag van een patiënt. De kosten van een DBC-zorgproduct zijn gebaseerd op de gemiddelde kosten van alle verrichtingen die onder dat ene product vallen. Het ziekenhuis declareert een vast gemiddeld bedrag per behandeling, welk bedrag is opgebouwd uit de behandelkosten (onder andere de ziekenhuiskosten) en het honorarium van de specialist. De kantonrechter oordeelde dan ook dat Menzis gehouden was de declaraties van de zorgaanbieders te vergoeden en dat Menzis op grond van de met de verzekerde gesloten overeenkomst voor deze declaraties een deel van het eigen risico in rekening mocht brengen.

Geen meldplicht bijwerkingen Gentamicine, wel controleplicht
De volgende zaak waar ik u op wijs, heeft betrekking op een civiele vordering tot schadevergoeding (GZR 2017-0060). De patiënt in kwestie heeft de rechter verzocht een verklaring voor recht te geven, inhoudende dat Rivas Zorggroep aansprakelijk is. Deze aansprakelijkheid zou voortvloeien uit het gebruik van het medicijn Gentamicine en het feit dat de patiënt door dit gebruik thans kampt met evenwichts- en gehoorproblemen, een bekende bijwerking van dit medicijn. Volgens de patiënt is hij onder meer onvoldoende geïnformeerd over deze bijwerking, is het afbouwen van het gebruik van het medicijn op onzorgvuldige wijze geschied en is hij onvoldoende gecontroleerd toen hij aangaf problemen te ondervinden. De rechter heeft ter beoordeling vooropgesteld dat het voorschrijven van de medicatie an sich zorgvuldig is geweest. Mogelijk was wel de wijze van afbouwen onzorgvuldig geweest – de rechter is daar niet duidelijk over. Toch leidt dat naar het oordeel van de rechter niet tot aansprakelijkheid, omdat een condicio sine qua non-verband met de schade zou ontbreken. Een beroep op de omkeringsregel heeft de rechter verworpen. Vervolgens heeft de rechter beoordeeld of sprake is geweest van onvoldoende controles; uitgangspunt is dat de patiënt bij klachten gecontroleerd had moeten worden. Omdat onduidelijk is of de patiënt zijn klachten daadwerkelijk heeft gemeld zoals gesteld, heeft de rechter geoordeeld dat hij het bewijs daarvan mag leveren. Enigszins opmerkelijk zijn de overwegingen ten aanzien van de (schending van de) informatieplicht. De rechter heeft vastgesteld dat de patiënt niet is geïnformeerd over de thans opgetreden bijwerkingen. Voorts heeft hij (in lijn met andere rechtspraak) overwogen dat een patiënt niet over elk risico hoeft te worden geïnformeerd maar wel over vaak voorkomende risico’s en over risico’s met verstrekkende gevolgen. Naarmate een behandeling medisch minder noodzakelijk is en/of er meer adequate alternatieven voor de behandeling bestaan – zodat er praktisch bezien voor de patiënt meer ruimte bestaat om ervoor te kiezen de ingreep niet te ondergaan – is van des te groter belang dat de hulpverlener de patiënt adequaat informeert opdat de patiënt goed geïnformeerd kan beslissen om al dan niet zijn toestemming voor de ingreep te verlenen. Toegepast op de onderhavige situatie heeft de rechter geoordeeld dat de patiënt niet echt een keuze had ten aanzien van het gebruik van het medicijn. Geen redelijk handelend patiënt zou hebben afgezien van een behandeling met Gentamicine vanwege een risico van minder dan 1:10.000, gelet op de ernst van de te bestrijden aandoening. Om die reden – en dit is mijns inziens een vreemde redenering want deze ziet op het condicio sine qua non-verband – is van een beroepsfout geen sprake, aldus de rechter.

Tweede tuchtnorm nader toegelicht
Lezenswaardig is ook de volgende uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) waarin het tuchtcollege een oordeel geeft over de reikwijdte van de ‘tweede tuchtnorm’ (GZR 2017-0061). De aangeklaagde arts is een specialist ouderengeneeskunde, tevens ‘eerstverantwoordelijke’. Met verwijzing naar de vaste jurisprudentie over de tweede tuchtnorm had het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) overwogen dat, ondanks dat de arts niet bij de behandeling van patiënte betrokken was geweest, zijn handelen in zijn hoedanigheid van medisch eindverantwoordelijke voldoende weerslag had op de individuele gezondheidszorg. Hij werd verantwoordelijk gehouden voor omissies in het medisch dossier en de organisatie van de zorg. Het CTG vond dit oordeel echter te ver gaan. Het stelde daartoe voorop dat hoewel op grond van de tweede tuchtnorm handelen in een bestuurlijke of leidinggevende functie tot tuchtrechtelijke aansprakelijkheid kan leiden wanneer het handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg, daarbij wel terughoudendheid moet worden betracht nu een leidinggevende een bepaalde mate van beleidsvrijheid toekomt. De arts is kwestie was daarom, behoudens bijzondere omstandigheden die in dit geval niet waren gesteld of gebleken, in beginsel niet verantwoordelijk voor de inhoud van de medische administratie (het medisch dossier). Wel kon de arts (mede)verantwoordelijk worden gehouden voor een deugdelijk beheer daarvan. In dit geval had hij echter voldoende randvoorwaarden gecreëerd om op zorgvuldige wijze een adequate medische dossiervoering te waarborgen. Het CTG oordeelde voorts dat de arts als eerstverantwoordelijke enkel verantwoordelijk was voor het algemeen toezicht op de wijze van vastlegging in zorgplannen van het medisch beleid in individuele gevallen. Het medisch beleid was in dit geval in beide zorgplannen door een specialist ouderengeneeskunde gezien en geaccordeerd. De teamleider verzorging droeg vervolgens, conform vast beleid, de verdere verantwoordelijkheid voor de zorgplannen en de ondertekening daarvan door de wettelijk vertegenwoordiger. De teamleidster verzorging, noch het verzorgend personeel viel onder de verantwoordelijkheid van de arts. Het zou volgens het CTG te ver voeren om in die omstandigheden de arts tuchtrechtelijk verantwoordelijk te houden. De afspraken omtrent de dossiervoering waren op zichzelf helder. Dat die afspraken onvoldoende zijn nageleefd, kan de arts niet worden aangerekend. Tot hetzelfde oordeel kwam het CTG ten aanzien van het toezicht op het medisch handelen. Patiënten werden één dagdeel per week bezocht door een specialist ouderengeneeskunde en daarnaast was er altijd verzorgend of verpleegkundig personeel aanwezig. Indien noodzakelijk kon daarbuiten een specialist ouderengeneeskunde of een huisarts in consult worden geroepen. De arts had daarmee als eerstverantwoordelijke voldoende randvoorwaarden gecreëerd voor het verlenen van adequate medische zorg.

Wmo 2015 eist concretisering activiteiten en benodigde tijd
Tot slot wijs ik u op een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant over de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, zulks tegen de achtergrond van een aanvraag voor de maatwerkvoorziening begeleiding individueel (GZR 2017-0070). De (autistische) man in kwestie was in aanmerking gekomen voor ondersteuning voor het resultaatgebied opvoed- en opgroeiperspectief vanuit perspectief ouders/verzorgers (trede 3). Daarbij was vermeld dat de kosten die aan deze voorziening zijn verbonden € 284 per vier weken bedragen. De man had bezwaar gemaakt, omdat de toegekende ondersteuning betekende dat er nog maar vier uur begeleiding individueel per maand gegeven kon worden. In een aanvullend bezwaarschrift had de man aangegeven dat er ook zorg noodzakelijk is op de resultaatgebieden sociaal functioneren en daginvulling. De man had na een nul op het rekest de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat aan hem een indicatie moest worden toegekend voor ondersteuning voor vier uur per week. Volgens de man kon hij niet in de juiste mate de zorg ontvangen die hij nodig heeft omdat de zorgverlener voor € 284 per maand slechts één uur per week ondersteuning kan bieden. De belangrijkste overweging van de voorzieningenrechter is dat de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep waaruit volgt dat het toekennen van huishoudelijke hulp op resultaatgebieden onder de reikwijdte van de Wmo 2007 valt (ECLI:NL:CRVB:2016:1402 en ECLI:NL:CRVB:2015:1491) mutatis mutandis ook van toepassing zijn op het toekennen van begeleiding op resultaatgebieden onder de reikwijdte van de Wmo 2015. Dit betekent dat niet alleen concreet moet zijn welke activiteiten moeten worden verricht om het resultaat te bereiken, maar ook hoeveel tijd daarvoor nodig is en met welke frequentie deze activiteiten moeten worden verricht. Het betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook dat het toekennen van een voorziening voor individuele begeleiding in resultaatgebieden in deze kwestie een duidelijke maatstaf mist. Een en ander heeft de voorzieningenrechter tot het oordeel gebracht dat door het college van burgemeester en wethouders de concretisering ten aanzien van de omvang van de individuele begeleiding en van de activiteiten in tijd en frequentie niet heeft plaatsgevonden, en dat het college niet kon volstaan met de onderhavige toekenning. Met deze toekenning was immers niet duidelijk op hoeveel hulp de man recht heeft. Dit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.

Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@boomdenhaag.nl.

Alvast een goed weekend.

Met vriendelijke groet,

Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR Updates

Hoge Raad

Rechtbank

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Tuchtcolleges