Naar boven ↑

Update

Nummer 16, 2017
Uitspraken van 18-08-2017 tot 13-09-2017
Redactie: mr. dr. R.P. Wijne, mr. L. Beij, mr. drs. R.M. Bertens, mr. J.W. Bosman, mr. M. Christe, mr. A.C. de Die, mr. M.A. Goldschmidt, mr. J.F. Groen, mr. N.A.D. Groot, mr. I.W. Hanemaaijer, mr. M.M. Hofstee, mr. A. Jagt, mr. J.M. Janson, mr. drs. C. van der Kolk, mr. X.R. van der Kruk-Ras, mr. I.J. de Laat, mr. E. Lam, mr. M. Martin, mr. A.M. De Nijs, mr. C. Pluijgers, mr. T.R. Riemersma, mr. A. Rube, mr. D. Schuurman, mr. S. Snelder, mr. C. Velink, mr. C.W.M. Verberne, mr. H.B.M. Vrieling, mr. J.M. de Vries, mr. D. van der Wal en mr. K.S. Waldron.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.

Werkervaringseis in het kader van herregistratie; onderscheid regulier en niet-regulier geoorloofd
De eerste uitspraak waar ik u op wijs, betreft een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (GZR 2017-0325). De Nederlandse Artsen Acupunctuur Vereniging en de Artsenvereniging van Integrale Geneeskunde dagvaardden de Staat der Nederlanden, stellende (primair) dat het Beoordelingskader 2.1 van januari 2016 in strijd is met het recht en daarom onverbindend is en stellende (subsidiair) dat de Staat onrechtmatig jegens de bij de artsenverenigingen aangesloten artsen had gehandeld wegens het niet dan wel te laat verschaffen van duidelijkheid over de werkervaringseis, waardoor niet aan die eis kan worden voldaan. Het gaat daarbij in het bijzonder om het feit dat niet-reguliere behandelwijzen niet worden meegeteld bij de bepaling van de (omvang van de) werkervaring.
De rechtbank kwam echter tot een ander oordeel. Na – overigens interessante overwegingen over de toegang tot de civiele rechter – overwoog de rechtbank dat de regelgeving (het vigerende beoordelingskader) niet in strijd is met de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Niet-reguliere behandelingen behoren immers niet tot de in de Wet BIG omschreven aan artsen voorbehouden handelingen, terwijl een patiënt wel moet kunnen afgaan op de deskundigheid van een arts, welke deskundigheid geopenbaard wordt door zijn registratie als arts.
De Staat had evenmin onrechtmatig gehandeld, aldus de rechtbank. De rechtbank wees in dat verband op het feit dat artsen reeds vanaf 1 januari 2012 bekend waren met de herregistratieplicht en de ureneis en dat de minister van VWS van meet af aan duidelijk was geweest over het onderscheid tussen reguliere en niet-reguliere werkzaamheden en in gesprek was gebleven met vertegenwoordigers van de artsenverenigingen, zelfs na de dagvaarding. Bovendien zullen artsen de kans krijgen om, in het geval hun aanvraag niet aan de daaraan te stellen (bewijs)eisen voldoet, deze aanvraag aan te vullen aan de hand van aanwijzingen van de zijde van het CIBG.

Minister van VWS handelt in strijd met artikel 16 Wbp door gegevens van de patiënt zonder diens toestemming te bewaren
De tweede uitspraak waar ik uw aandacht voor vraag, betreft een oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over een kwestie van bescherming van persoonsgegevens (GZR 2017-0327). Aan het oordeel ligt een klacht van een patiënte over haar fysiotherapeut ten grondslag. Deze klacht was ingediend bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) die de klacht op haar beurt doorstuurde naar het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ). Nadat stukken van de patiënte waren ontvangen, had het LMZ de melding aan de IGZ voorgelegd. De IGZ deelde de patiënte vervolgens mee dat haar melding niet in behandeling zou worden genomen. Daarop verzocht de patiënte de minister van VWS om vernietiging van alle brieven en informatie die zij naar de IGZ en het LZM had opgestuurd. De minister van VWS wees het verzoek af. Ten onrechte, aldus de rechtbank in eerste instantie. De rechtbank oordeelde in dat verband onder meer dat gehandeld was in strijd met artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), inhoudende een verbod tot verwerking gegevens betreffende iemands gezondheid; volgens de rechtbank had de minister zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat verwerking van de gegevens op grond van artikel 21 lid 1 sub f Wbp zou zijn toegestaan.
In hoger beroep spitste het geschil zich vervolgens toe op de vraag of de uitzondering van artikel 23 lid 1 sub f Wbp zich voordeed (het verbod is niet van toepassing voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang). Dit is niet het geval, zo oordeelde de Afdeling. Aan het vereiste van artikel 23 lid 1 sub f Wbp dat een wettelijke grondslag voorhanden is of ontheffing is verleend, is immers niet voldaan, aldus de Afdeling. Aan de uitzondering als bedoeld in artikel 23 lid 1 sub a Wbp (uitdrukkelijke toestemming van de patiënt om gegevens te verwerken) was daarentegen volgens de Afdeling wel voldaan, met dien verstande dat die toestemming alleen zag op het uitwisselen van gegevens tussen de IGZ en het LZM. De toestemming zag niet op het bewaren van het dossier gedurende een periode van tien jaar. Dit leidde tot het eindoordeel van de Afdeling dat de rechtbank op juiste gronden had overwogen dat de minister van VWS in strijd met artikel 16 Wbp persoonsgegevens had verwerkt.

Rechtsverhouding Nederlandse optometrist, Turkse refractiechirurg en Nederlandse patiënt
De laatste uitspraak die ik met deze nieuwsbrief onder uw aandacht wil brengen, betreft een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam in een aansprakelijkheidskwestie (GZR 2017-0331). Een bijziende patiënt heeft met hulp van een Nederlandse optometrist een oogcorrectie laten uitvoeren in Turkije. De oogcorrectie werd uitgevoerd door een Turkse refractiechirurg. Zeven jaar later stelde de patiënt de optometrist aansprakelijk omdat hij nog immer bijziend was en er sprake was van weefselingroei. De optometrist zou als medeverantwoordelijke moeten worden beschouwd, dan wel verantwoordelijk zijn voor het handelen van de Turkse chirurg, nu deze laatste als diens hulppersoon zou zijn te beschouwen.
De rechtbank oordeelde – anders dan de optometrist had betoogd – dat de patiënt met de optometrist een geneeskundige behandelingsovereenkomst had gesloten. Dit betekent dat de optometrist de zorg van een goed hulpverlener in acht diende te nemen en diende te handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de voor de hem, als optometrist, geldende professionele standaard, zoals bepaald in artikel 7:453 BW. Dat dat niet zo was geweest, kon de rechtbank niet vaststellen.
De rechtbank oordeelde voorts dat de Turkse chirurg niet als hulppersoon van de optometrist kon worden beschouwd, maar een eigen behandelingsovereenkomst met de patiënt had gesloten. Dit heeft tot gevolg dat de patiënt de Turkse arts moet aanspreken voor diens tekortkomingen en daarvoor dus niet bij de optometrist terecht kan.

Annotaties
Verder maak ik u ook graag attent op onze annotaties. Deze keer treft u een annotatie van de hand van Aart Hendriks (Hoogleraar Gezondheidsrecht, Universiteit Leiden) bij een uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (GZR 2017-0321). De uitspraak heeft betrekking op een tuchtklacht van een patiënte tegen een huisarts. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg oordeelde, werd in hoger beroep geconcludeerd dat de aangeklaagde huisarts in de onderliggende zaak tot tweemaal toe onvoldoende regie had genomen. Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg formuleerde in dat verband een nieuwe tuchtnorm: een huisarts dient te waarborgen dat de praktijk dusdanig is georganiseerd dat de huisarts voor aanvang van het ochtendspreekuur op de hoogte is van HAP-berichten die aanleiding kunnen geven om, eveneens voorafgaand aan het spreekuur, contact op te nemen met een patiënt, gelet op de op de HAP gepresenteerde klachten.
Aart Hendriks geeft zijn visie op de uitspraak en de consequenties van de geformuleerde norm voor de praktijk. Een kritische noot die de moeite van het lezen waard is!

Scripties
Op onze website treft u voorts een nieuwe scriptie. Deze is afkomstig van Nienke Herschbach (Vrije Universiteit Amsterdam). Nienke deed in het kader van haar Master Conflicthantering onderzoek naar de voorgenomen wijzigingen van het tuchtrecht en de effecten ervan. Haar conclusie is dat naar verwachting slechts een deel van de voorgestelde wijzigingen ertoe zal leiden dat het tuchtrecht zijn kerntaken beter kan vervullen. Lezen van de scriptie kan ik u van harte aanbevelen!

Commentaren
Ik wijs u verder graag op het commentaar van Caren Velink (Velink & De Die advocaten) bij het Modelreglement Functioneringsvraag van de Federatie Medisch Specialisten, dat begin juli van dit jaar is geïntroduceerd. Het commentaar spitst zich toe op de vraag wat te doen als de medisch specialist in afwachting van het onderzoek naar zijn functioneren verzocht wordt ‘vrijwillig’ thuis te blijven, maar deze daaraan geen gehoor wenst te geven. Caren geeft haar visie op het antwoord, welke visie wij graag met u delen.

Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.

Onze zoekfunctie
Wist u dat GZR Updates uit meer bestaat dan deze nieuwsbrief en de mogelijkheid om kennis te nemen van annotaties? Alle door onze redactieleden zorgvuldig geselecteerde en samengevatte uitspraken komen in een database. GZR Updates biedt de mogelijkheid om op doeltreffende wijze de database te doorzoeken, zodat u de voor u relevante uitspraken kunt vinden. Zie hier voor de mogelijkheden.

Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@boomdenhaag.nl.

Alvast een goed weekend.

Met vriendelijke groet,

Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Raad van State

Tuchtcolleges