Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.
Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.
DBC-gegevens niet openbaar
De eerste uitspraak die ik onder uw aandacht wil brengen, heeft betrekking op een verzoek tot openbaarmaking van documenten uit het DBC onderhoud systeem (DIS), gebaseerd op de Wet openbaarheid van bestuur (GZR 2016-0478). Het verzoek was gedaan door de Open State Foundation en gericht jegens de stichting DBC-onderhoud. De stichting wees het verzoek af, met als argument dat bij toewijzing van het verzoek bedrijfsvertrouwelijke informatie openbaar zou worden gemaakt. In de bezwaarprocedure die daarop volgde, liet de Nederlandse zorgautoriteit (NZa) het besluit van de stichting in stand. Ook de rechtbank tornde niet aan het besluit, oordelende dat de verzochte gegevens gezien moeten worden als bedrijfs- en fabricagegegevens als bedoeld in artikel 10 eerste lid aanhef en onder c Wob (GZR 2015-0456). In hoger beroep bevestigde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het oordeel van de rechtbank. De Afdeling overwoog in dat verband dat artikel 10 eerste lid aanhef en onder c Wob naar zijn aard restrictief moet worden uitgelegd. Van bedrijfs- en fabricagegegevens is slechts sprake indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Ook gegevens die uitsluitend de financiële bedrijfsvoering betreffen, kunnen onder omstandigheden als bedrijfsgegevens worden aangemerkt. De Afdeling overwoog voorts dat de rechtbank met juistheid had overwogen dat op basis van de verzochte informatie uit het DIS is na te gaan ten aanzien van welke DBC-zorgproducten een zorgaanbieder heeft gedeclareerd en om hoeveel DBC-zorgproducten per DBC-zorgproduct het gaat; uit deze gegevens kunnen dus 'onmiskenbaar' wetenswaardigheden over de afzet van producten worden afgeleid. Daarnaast had de rechtbank met juistheid overwogen dat in de geheime stukken voor iedere zorgaanbieder en voor elk DBC-zorgproduct het gedeclareerde bedrag (prijs) is vermeld. De prijs van een zorgproduct is een gegeven dat uitsluitend de financiële bedrijfsvoering betreft. Voorts ging de Afdeling mee in het betoog van de NZa dat de verzochte prijzen ook eerder niet openbaar werden gemaakt, slechts de passantentarieven. Bovendien was de Afdeling van oordeel dat, gelet op de aard, de omvang en de mate van gedetailleerdheid van de informatie en nu daaruit wetenswaardigheden over de afzet van producten kunnen worden afgeleid, de informatie vertrouwelijk is meegedeeld.
Gecertificeerde instellingen voor gezinsvoogdij rechtstreeks belanghebbend
De tweede uitspraak waar ik u op wijs, ziet op het handelen van een gezondheidszorgpsycholoog die op verzoek van één ouder of een ouderpaar rapporten uitbracht over de opvoedkundige kwaliteiten van die ouders (GZR 2016-0484). Het rapport werd vervolgens gebruikt om in een juridische procedure aan te tonen dat het uit huis geplaatste of onder toezicht gestelde kind terug kon naar de ouders. Over de kwaliteit van de rapporten zijn bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam meerdere klachten ingediend door twee gecertificeerde instellingen voor gezinsvoogdij als bedoeld in de Jeugdwet. Lezenwaardig is de overweging van het Regionaal Tuchtcollege ten aanzien van de ontvankelijkheid van de gecertificeerde instellingen voor gezinsvoogdij. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelde namelijk dat de gecertificeerde instellingen aangemerkt moeten worden als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 eerste lid onder a van de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg. Daartoe overwoog het Regionaal Tuchtcollege dat de instellingen door de kinderrechter zijn aangewezen als uitvoerder van ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen van onder haar toezicht gestelde minderjarigen. De rapporten zijn bedoeld om de ouders steun te bieden bij het overtuigen van zowel de gecertificeerde instellingen als de kinderrechter dat zij in staat zijn hun kind(eren) een deugdelijke opvoeding te bieden. De rapporten als waarover is geklaagd zijn voor de oordeelsvorming van de gecertificeerde instellingen en voor de kinderrechter van belang. Deze rapporten raken derhalve de kinderen – en daarmee de gecertificeerde instellingen die de kinderen vertegenwoordigen – rechtstreeks. Het Regionaal Tuchtcollege wees in dit verband op rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (5 februari 2002, nr. 2001/121 en van 30 augustus 2012, nr. C2011.426).
Verloren kans op een beter behandelingsresultaat; de Hoge Raad verduidelijkt
Een derde uitspraak die ik in deze nieuwsbrief wil vermelden, betreft een arrest van de Hoge Raad in een aansprakelijkheidskwestie (GZR 2017-0001). De aansprakelijkheid zag op het handelen van een oogarts ten aanzien van een prematuur geboren baby. De arts had de baby op 25 juni 1996 gecontroleerd op de aanwezigheid van ‘retinopathy of the premature (ROP, netvliesloslating)’, maar deze controle mislukte omdat de pupillen van de baby niet wijd genoeg open waren. Een vervolgcontrole vond – te laat – plaats op 9 juli 1996. Een van de cassatiemiddelen had betrekking op het oordeel van het Gerechtshof Den Haag dat er door de te late controle van de baby geen reële kans op een beter behandelingsresultaat verloren was gegaan. Het hof kwam tot dat oordeel omdat een redelijk bekwaam en redelijk handelend oogarts een vervolgcontrole op een termijn van één week zou hebben bepaald. In dat geval zou op omstreeks hetzelfde moment behandeling hebben plaatsgevonden als daadwerkelijk het geval is geweest, en is er derhalve geen sprake van enig kansverlies. Dat oordeel nu, was volgens de Hoge Raad onjuist. Niet de norm van de redelijk bekwaam en redelijk handelend oogarts is bepalend voor de beoordeling van de (verloren) kans op een beter behandelingsresultaat maar hetgeen de oogarts in de hypothetische situatie dat er juist was gehandeld, feitelijk gedaan zou hebben. De oogarts in kwestie had verklaard dat hij een spoedcrio had laten uitvoeren en dat daarmee de kansen van de baby beter waren geweest. In een volgende nieuwsbrief kunt u een annotatie bij dit arrest verwachten.
Oordeel over handelen inspecteur voor de gezondheidszorg aan de bestuursrechter
Een vierde uitspraak is afkomstig van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (GZR 2017-0017). De overwegingen van het Centraal Tuchtcollege zelf zijn niet zo bijzonder, maar wel het oordeel dat met de uitspraak werd bevestigd. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelde namelijk dat een klacht jegens een verpleegkundige, tevens senior inspecteur voor de gezondheidzorg, die ziet op het handelen van de verpleegkundige in de hoedanigheid van haar functie als inspecteur, niet aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. De gang naar de bestuursrechter is de daarvoor geëigende procedure.
Machtigingsvereiste toegestaan, maar medisch specialist oordeelt over benodigde zorg
De laatste uitspraak die ik onder uw aandacht breng, ziet op een zorgverzekeringskwestie (GZR 2017-0008). In casu was door twee zorgverzekeraars in het kader van revalidatiezorg een zogeheten machtigingsvereiste gehanteerd, hetgeen inhoudt dat verzekerden voorafgaand aan hun revalidatiebehandeling toestemming moeten vragen aan de zorgverzekeraars om die behandeling te mogen ondergaan. De zorgverzekeraars hadden vervolgens een aantal van hun verzekerden toestemming geweigerd, omdat de te verlenen zorg niet doelmatig zou zijn. Dit is onrechtmatig aldus de desbetreffende aanbieder van medisch-specialistische revalidatiezorg, die daarop de zorgverzekeraars in rechte betrok. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde vervolgens dat de Zorgverzekeringswet toestaat dat zorgverzekeraars een machtigingsvereiste hanteren, maar dat het in beginsel de behandelend arts is die de beslissing neemt of de patiënt al dan niet is aangewezen op medisch-specialistische revalidatiezorg. Indien een zorgverzekeraar twijfels heeft over de door de behandelend arts gegeven indicatie, dient zij zich te richten tot die behandelend arts. Het staat een zorgverzekeraar niet vrij de indicatie van de behandelend arts niet te volgen, zonder te motiveren waarom en op basis waarvan. Voor afwijking van het oordeel van de revalidatiearts is slechts plaats indien hij evident niet blijkt te handelen overeenkomstig de normen die binnen de beroepsgroep gelden voor indicatiestelling. In dit geval waren de afwijzingen volgens de voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd, maar dat sprake is geweest van stelselmatig onterecht of onvoldoende gemotiveerd afwijzen van aanvragen voor deze zorgvorm – hetgeen onrechtmatig zou zijn – was niet komen vast te staan.
Annotaties
Verder maak ik u graag attent op onze annotaties. Deze keer treft u een annotatie van de hand van Hugo de Jager (SRK Rechtsbijstand) bij de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam 13 september 2016 (GZR 2016-0363) en bij de beschikkingen van de Rechtbanken Gelderland 1 november 2016 (GZR 2016-0418) en Den Haag 8 december 2016 (GZR 2017-0007). Hugo gaat in op de oordelen van het hof en de rechtbanken die betrekking hebben op een verzoek tot inzage in een medisch advies. De verzoeken waren gebaseerd op artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De verzoeken werden afgewezen omdat volgens het hof en de rechtbanken sprake zou zijn van een medische analyse die niet onder de reikwijdte van artikel 35 Wbp zou vallen. Hugo gaat in op de vraag of de overwegingen van rechterlijk ambtenaren voldoende dragend zijn voor dat oordeel.
Scripties
Ik wijs u tot slot op onze scripties. Goed gewaardeerde scripties worden gepubliceerd, zodat u er kennis van kunt nemen. Deze keer treft u een nieuwe scriptie van Bettine Smit (UvA). Bettine gaat in op de betekenis van het ‘ne bis in idem’-beginsel tegen de achtergrond van de samenloop van het strafrecht en het tuchtrecht in medische zaken.
Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.
Onze zoekfunctie
Wist u dat GZR Updates uit meer bestaat dan deze nieuwsbrief en de mogelijkheid om kennis te nemen van annotaties? Alle door onze redactieleden zorgvuldig geselecteerde en samengevatte uitspraken komen in een database. GZR Updates biedt de mogelijkheid om op doeltreffende wijze de database te doorzoeken, zodat u de voor u relevante uitspraken kunt vinden. Zie hier voor de mogelijkheden.
Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@boomdenhaag.nl.
Alvast een goed weekend.
Met vriendelijke groet,
Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR Updates
Hoge Raad
- Hoge Raad De ouders van een meisje hebben een procedure aangespannen jegens het Erasmus MC, stellende dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor de blindheid van hun dochtertje; de blindheid zou het gevolg zijn van een te late behandeling. Zowel de Rechtbank Rotterdam als het Gerechtshof Den Haag heeft de ouders in het ongelijk gesteld, oordelende dat geen reële kans op een beter behandelingsresultaat verloren is gegaan. In cassatie oordeelt de Hoge Raad dat het hof bij de beoordeling van de verloren kans is uitgegaan van een verkeerde maatstaf. De Hoge Raad formuleert de toepasselijke rechtsregel en verwijst de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam. 23-12-2016
- Hoge Raad Op 17 mei 2016 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een neuroloog uit Twente, die in de jaren 1997 tot 2004 onjuiste diagnoses had gesteld, met voor de patiënten zeer ernstige gevolgen. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van het OM verworpen. Daarmee is een einde gekomen aan een jarenlange geruchtmakende strafrechtelijke procedure. 17-05-2016
Hof
Rechtbank
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant Twee zorgverzekeraars hanteren een machtigingsvereiste voor medisch-specialistische revalidatiezorg. Op grond daarvan wordt behandeling door een zorgaanbieder afgewezen. De zorgaanbieder acht dit onrechtmatig. De voorzieningenrechter oordeelt dat de zorgverzekeraars het machtigingsvereiste mogen hanteren, maar dat het in beginsel de behandelend arts is die beslist of de patiënt al dan niet is aangewezen op medisch-specialistische revalidatiezorg. De overgelegde afwijzingen zijn onvoldoende gemotiveerd, maar het gaat te ver om te concluderen dat sprake is van stelselmatig onterecht of onvoldoende gemotiveerd afwijzen van aanvragen voor deze zorgvorm. 04-01-2017
- Rechtbank Gelderland Uit de memorie van toelichting op de Wet BIG volgt dat de strekking van deze wet is om de kwaliteit van de beroepsuitoefening te bevorderen en te bewaken en de patiënt te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen. In dat licht dient ook de verbodsbepaling van artikel 4 tweede lid van de Wet BIG te worden bezien, inhoudende dat het een beroepsbeoefenaar verboden is een titel te voeren die hem niet toekomt. Eiseres had haar beroepsuitoefening al gestaakt per 1 januari 2013. Zij heeft vanaf dat moment ook geen nieuwe patiënten meer gehad. Zij is toen kennelijk vergeten haar website op te heffen. De Rechtbank Gelderland komt tot het oordeel dat eiseres op 15 januari 2015 niet in overtreding was. De Inspectie voor de Gezondheidszorg was daarom niet bevoegd haar een bestuurlijke boete op te leggen. 20-12-2016
- Rechtbank Den Haag BV X schrijft in op de inkoopprocedure voor zittend ziekenvervoer. De offerte wordt ongeldig verklaard onder andere omdat de BV gebruik zou maken van onderaannemers. Het verweer dat geen sprake is van onderaanneming omdat het om een dochteronderneming gaat, wordt verworpen, nu dochtervennootschappen niet van deze eis zijn uitgezonderd in de inkoopdocumenten. 19-12-2016
- Rechtbank Den Haag Een zorgverzekeraar stelt fraude vast bij het indienen van in buitenland geleverde zorg. Daarop wordt de (aanvullende) ziektekostenverzekering beëindigd en volgt inschrijving in diverse 'fraude'-registers. Eiser vordert verwijdering uit die registers en ongedaanmaking van de beëindiging van de (aanvullende) ziektekostenverzekering. De vorderingen worden afgewezen omdat eiser (actief) betrokken is geweest bij de vervalsing van de factuur, althans ervan op de hoogte was dat de factuur vals was. 09-12-2016
- Rechtbank Overijssel Verzoekster heeft een deelgeschil aanhangig gemaakt jegens de leden van de Commissie voor Beentumoren. De Rechtbank Overijssel wijst haar verzoek (vaststellen dat de leden van de commissie onrechtmatig hebben gehandeld) af, oordelende dat het verzoek zich niet leent voor een behandeling in een deelgeschilprocedure. Dragende overwegingen zijn het feit dat de rechtsverhouding onduidelijk is, het ontbreken van een juridische entiteit en dat nader onderzoek naar de aansprakelijkheid, waaronder het horen van de commissieleden, noodzakelijk lijkt. 09-12-2016
- Rechtbank Overijssel Een formele beëindiging van de behandelrelatie staat aan veroordeling ter zake van artikel 249 Sr niet in de weg. Ook in dat geval kan sprake zijn van ontucht in de zin van artikel 249 Sr, namelijk indien en zolang – ondanks de formele beëindiging van de behandelrelatie – sprake is van een verhouding hulpverlener-patiënt en/of afhankelijkheid van de patiënt. Daarbij is van belang of de afhankelijkheid op de behandelrelatie kan worden teruggevoerd. Daarbij speelt ook de aard van de hulpvraag (onder meer seksualiteit) een rol. 29-11-2016
- Rechtbank Rotterdam Deze zaak betreft een geschil over het beëindigen van een maatschap. Het bestuur van de maatschap neemt binnen de proeftijd van een maat de beslissing om de overeenkomst met hem te beëindigen. Dit is geen rechtsgeldig besluit omdat de vergadering van maten deze beslissing had moeten nemen. Besluitvorming door de maatschap enige tijd later kan dit niet helen en er is geen rechtsgeldige opzegging binnen de proeftijd geweest. De vordering tot wedertewerkstelling wordt toegewezen. 27-10-2016
- Rechtbank Den Haag In deze zaak gaat het om een poging tot ontucht en aanranding door een (inmiddels doorgehaalde) huisarts. Voor wat betreft de poging tot ontucht besluit de rechtbank tot een voorwaardelijke gevangenisstraf. Er volgt vrijspraak ter zake van aanranding, nu aangeefster niet bij bewustzijn was. 21-09-2016
- Rechtbank Noord-Holland De Rechtbank Noord-Holland legt een fysio- en shiatsu-therapeut een gevangenisstraf van vijftien maanden op, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar inzake ontucht, meermalen gepleegd. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf wordt als bijzondere voorwaarde verbonden een contactverbod gedurende de proeftijd van twee jaar. Tevens komt de rechtbank tot de bijzondere voorwaarde van een verbod om tijdens de proeftijd van twee jaar als fysio- en shiatsu-therapeut vrouwelijke patiënten te behandelen. 20-09-2016
- Rechtbank Overijssel De Rechtbank Overijssel legt een psychiatrisch verpleegkundige een voorwaardelijke gevangenisstraf op van zes maanden met een proeftijd van twee jaar vanwege ontucht met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg had toevertrouwd. 01-07-2016
Raad van State
- Raad van State De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt in hoger beroep over het door de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan een psychiater opgelegde bevel zijn praktijk te staken. Naar het oordeel van de Raad van State heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de hoofdinspecteur zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de psychiater zijn beroep niet zodanig uitoefende dat redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dit zou leiden tot verantwoorde zorg. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de hoofdinspecteur zich op het standpunt mocht stellen dat een bevel tot staking – in ieder geval totdat de tuchtrechter een oordeel over het professionele handelen van de psychiater had gegeven – noodzakelijk was. Ook de korte termijnen waarop de hoofdinspecteur beslissingen heeft genomen waren terecht, gezien de patiëntveiligheid en de gezondheidsrisico’s. Ook dit oordeel van de rechtbank was dus juist. De Raad van State oordeelt tot slot dat het oordeel van de rechtbank inhoudende dat openbaarmaking van het bevel nodig was juist was. Nu het bevel rechtmatig was, is er geen grond voor het toekennen van een schadevergoeding. 28-12-2016
- Raad van State De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in deze zaak de NZa en de rechtbank gevolgd in het oordeel dat de aantallen en prijzen van de DBC-zorgproducten aan te merken zijn als bedrijfs- en fabricagegegevens als bedoeld in artikel 10 lid 1 onder c van de Wob en dus terecht niet openbaar zijn gemaakt. 21-12-2016
Tuchtcolleges
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Het gaat in deze procedure om een klacht tegen een gz-psycholoog (verweerster). Klaagster verwijt verweerster dat zij haar beroepsgeheim heeft geschonden door een zorgmelding bij Veilig Thuis en dat de melding bovendien onterecht was en onjuistheden bevatte. Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft de klacht deels gegrond verklaard en aan verweerster een waarschuwing opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidzorg vernietigt de beslissing en verklaart de klacht alsnog in zijn geheel ongegrond. 10-01-2017
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage In deze zaak gaat het om een gegronde klacht tegen een psychiater. Ondanks dat de arts getracht heeft klager te behandelen, weigerde klager behandeling. Er is sprake geweest van behandelcontact en het inrichten van een medisch dossier. Het feit dat de gemaakte aantekeningen niet in het EPD konden worden ingevoerd, maakt dat niet anders. De arts had desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in het dossier dan wel informatie moeten verschaffen. Er wordt geen maatregel opgelegd. 10-01-2017
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage Het gaat in deze procedure om het handelen van een internist, een internist-intensivist en een arts-assistent Intensive Care. Klager, de echtgenoot van de overleden patiënte, heeft tegen de drie artsen klachten ingediend. De uitspraken van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidzorg zijn gelijk behandeld en worden in één samenvatting verenigd. De klachten worden als ongegrond afgewezen. 03-01-2017
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage In deze zaak gaat het om een klacht tegen een cardioloog over de repositie van een door hem geïmplanteerde pacemaker. Het feit de cardioloog, ondanks de daarvoor bestaande indicatie, niet is overgegaan tot doormeting van de pacemaker en het feit dat hij klaagster heeft ontslagen terwijl er aanwijzingen waren voor mogelijk ernstige complicaties en het feit dat er na het ontslag van klaagster geen goede follow-up heeft plaatsgevonden, is naar oordeel van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg dermate ernstig dat de cardioloog een berisping wordt opgelegd. 03-01-2017
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage Verweerster in deze procedure is een verloskundige. Haar wordt door de ex-partner van een van haar patiënten verweten dat zij een verklaring – ten behoeve van een gerechtelijke procedure tussen de betreffende patiënte en klager – heeft opgesteld, waarmee zij buiten haar deskundigheidsgebied is getreden. De klacht is gegrond. Verweerster krijgt een waarschuwing. 03-01-2017
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage Verweerder, tandarts-endodontoloog van buitenlandse komaf, wordt (onder meer) onzorgvuldige uitvoering van een wortelkanaalbehandeling alsook gebrekkige dossiervoering verweten. De klacht is in zoverre gegrond. Verweerder krijgt een waarschuwing. 03-01-2017
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam Een gz-psycholoog brengt rapporten uit op verzoek van ouders wier kind onder toezicht is gesteld of uit huis is geplaatst. De rapporten worden gebruikt bij de beoordeling of ouders al dan niet zelf voor het kind kunnen zorgen. De rapporten voldoen (in het geheel) niet aan de zorgvuldigheidseisen, aldus klagers, instellingen voor gezinsvoogdij. De instellingen worden in dit geval als rechtstreeks belanghebbende aangemerkt; zij hebben immers als voogd van de minderjarige een belang bij zorgvuldige rapporten en de rapporten hebben mede betrekking op de omgang van de ouders met de minderjarige. Het Regionaal Tuchtcollege is voorts, met de klagers, van oordeel dat de rapporten in geen enkel opzicht voldoen aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Verweerder is eerder berispt en voorwaardelijk geschorst. Thans volgt doorhaling en schorsing bij wijze van voorlopige voorziening. 27-12-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg De klacht betreft een gz-psycholoog die een deskundigenrapport heeft uitgebracht over klager. Het rapport voldoet op essentiële onderdelen niet aan de eisen van zorgvuldigheid. De opgelegde berisping wordt in hoger beroep, ook al is dat gedeeltelijk gegrond, gehandhaafd. 20-12-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg In deze zaak gaat het om een klacht tegen een verloskundige naar aanleiding van een AMK-melding. Deze klacht wordt als ongegrond afgewezen. Het was niet de verloskundige die de melding bij het AMK deed, en bovendien waren er voldoende gronden voor de melding. In hoger beroep is klaagster niet-ontvankelijk verklaard, omdat in hoger beroep niet kan worden volstaan met de enkele herhaling van de klacht in eerste aanleg. 20-12-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Een jeugdverpleegkundige, werkzaam op een consultatiebureau, krijgt een waarschuwing opgelegd omdat zij onvoldoende proactief heeft gereageerd op de aanhoudende ongerustheid van de ouders over de motoriek van hun kind. 20-12-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven In deze zaak gaat het om een klacht tegen een huisarts, die klaagster niet tijdig naar een uroloog heeft doorverwezen waardoor de blaastumor kon groeien. Volgens het medisch dossier is er een tijdsverschil van vier jaar tussen de consulten. Er zijn geen aanknopingspunten dat klaagster tussentijds met soortgelijke klachten bij verweerder is geweest. De huisarts heeft conform de NHG-Richtlijn urineweginfecties gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg meent dat aanvulling van deze richtlijn wenselijk is met het oog op (passagere) hematurie. 14-12-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage In deze zaak gaat het om een gegronde klacht tegen een behandelend arts en zijn supervisor, specialist ouderengeneeskunde. Zij zijn samen ten onrechte tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende duidelijke symptomen waren om over te gaan tot continue palliatieve sedatie. Door de wens tot continue sedatie te beoordelen op basis van slechts somatische (lichamelijke) klachten is de arts eraan voorbijgegaan dat het ondraaglijk lijden verder kan gaan dan dat. De arts heeft niet gehandeld volgens de Richtlijn palliatieve sedatie KNMG. De patiënte heeft in de dagen voorafgaand aan het overlijden ondraaglijk geleden. De specialist ouderengeneeskunde heeft geen second opinion gevraagd aan een palliatief team. Ook heeft het geschort aan communicatie met de familie. Palliatieve zorg omvat ook het geven van aandacht, ondersteuning en begeleiding aan de naasten van de patiënt. De behandelend arts en de specialist krijgen een waarschuwing. 06-12-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage In deze zaak gaat het om een klacht tegen een gz-psycholoog. Er is sprake van een vermenging van de rol van gz-psycholoog met rollen als werkgeefster en verschaffer van woonruimte. Dit is in strijd met geldende beroepsethiek, die dergelijke rolvermenging verbiedt, juist ter voorkoming van belangenverstrengeling en problemen zoals in dit geval zijn ontstaan. Ook dient een psycholoog niet verder door te dringen in het privéleven van de patiënt dan voor het doel van de behandeling noodzakelijk is. Klager is niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen ten aanzien van de eigenlijke arbeids- en woonrelatie en benadeling van zorgverzekeraars (in het algemeen). De gz-psycholoog krijgt een voorwaardelijke schorsing gedurende een half jaar met een proeftijd van twee jaar onder bijzondere voorwaarden opgelegd. 05-12-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Deze uitspraak gaat over een klacht over een verpleegkundige, die tevens senior inspecteur voor de gezondheidzorg is bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Omdat in dit geval wordt geklaagd over het handelen van verweerster in de hoedanigheid van inspecteur en dat handelen onderhevig is aan een toets door een bestuursrechter, is klager niet-ontvankelijk. In hoger beroep komt het Centraal Tuchtcollege niet tot een ander oordeel dan het Regionaal Tuchtcollege. 29-11-2016
Uitspraken zonder ECLI
- Rechtbank Amsterdam De Rechtbank Amsterdam is gevraagd een oordeel te geven over het gestelde onrechtmatig handelen van een maatschap van oogartsen en het Flevoziekenhuis. De maatschap werpt echter een incident van onbevoegdheid op ten aanzien van de gedagvaarde gewezen maten, welk incident de rechtbank volgt; zij verklaart zich onbevoegd. De kwestie wordt naar de rol verwezen wat de gedagvaarde maatschap en het Flevoziekenhuis betreft. 2017-01-11
- Rechtbank Den Haag Verzoekster heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar Centramed voldoet aan haar verzoek ex artikel 35 Wbp. Zij wil daarmee bereiken dat zij inzage krijgt in een advies van een door die verzekeraar ingeschakelde deskundige. De Rechtbank Den Haag oordeelt dat verzoekster op grond van de Wbp geen recht heeft op inzage in dat advies, omdat het zou gaan om een medische analyse van bestaande gegevens. 2016-12-08
- Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden Een zorgaanbieder heeft een gewijzigd rookbeleid ingevoerd, dat inhoudt dat er sinds 1 juli 2016 in de gebouwen en op het terrein van de zorgaanbieder een algeheel rookverbod geldt. De enige uitzondering op dit beleid betreft de ouderenzorglocaties en de psychiatrische opnameafdeling (PAAZ) waar aan intramurale cliënten op grond van de wet nog wel enige rookfaciliteit aangeboden moet worden. Op het verzoek van de cliëntenraad aan de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV) om een uitspraak te doen over de vraag of het recht van verzwaard advies in acht is genomen oordeelt de LCvV dat er niet tijdig advies is gevraagd aan de cliëntenraad en dat het advies niet strekte tot het kunnen uitoefenen van wezenlijke invloed op het besluit. Daarmee, oordeelt de LCvV, is er door de zorgaanbieder in strijd met de Wmcz gehandeld. 2016-11-23
- College van Beroep van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd In deze zaak gaat het om een klacht tegen een jeugdzorgwerker. Zij zou niet voldoende betrokken zijn geweest bij de zoon van klaagster en zou de zoon maar enkele keren kort hebben gezien en gesproken. Voorts zou de jeugdzorgwerker de behandeling van het gehele gezin door middel van een gezinsopname hebben willen doordrukken en tot een verzoek tot raadsonderzoek hebben besloten op het moment dat klaagster een second opinion zou hebben gevraagd over de noodzaak van de gezinsopname. De klachten slagen; een tweetal andere klachten is ongegrond. 2016-01-05
- College van Beroep van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd In deze procedure wordt (onder meer) geklaagd over het handelen van een jeugdzorgmedewerker. Deze zou ongegronde vermoedens van grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik hebben. De klachten zijn in eerste instantie gegrond verklaard. De grieven die de jeugdzorgmedewerker in beroep in dit verband aanvoert, falen. De waarschuwing, die in de eerste instantie is gegeven, wordt gehandhaafd. 2015-07-16
- College van Beroep van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd In deze uitspraak wordt door het College van Beroep de verhouding tussen de procedure bij de klachtencommissie van Jeugdzorg en de tuchtprocedure bij het College van Toezicht en het College van Beroep van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd uiteengezet. Voorts wordt ingegaan op het handelen van de in deze kwestie beklaagde gezinsvoogd. Het klachtonderdeel over de betrokkenheid van klaagster – moeder van het onder toezicht gestelde kind – bij het opstellen van het Plan van Aanpak, is gegrond. Er wordt evenwel geen maatregel opgelegd. 2016-02-02
- College van Beroep van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd Klager klaagt in de hoedanigheid van medeberoepsgenoot. In eerste aanleg is hij om die reden niet-ontvankelijk verklaard. In deze uitspraak wordt, onder verwijzing naar diverse tuchtreglementen van andere beroepsverenigingen, duidelijk dat de kring van klagers ruimer genomen dient te worden dan alleen diegenen op wie de klacht rechtstreeks van toepassing is. Klager wordt alsnog ontvankelijk verklaard. De zaak wordt daarom terugverwezen. 2016-01-12