Naar boven ↑

Update

Nummer 9, 2016
Uitspraken van 15-04-2016 tot 26-04-2016
Redactie: mr. dr. R.P. Wijne, mr. L. Beij, mr. drs. R.M. Bertens, mr. J.W. Bosman, mr. M. Christe, mr. A.C. de Die, mr. M.A. Goldschmidt, mr. J.F. Groen, mr. N.A.D. Groot, mr. I.W. Hanemaaijer, mr. M.M. Hofstee, mr. A. Jagt, mr. J.M. Janson, mr. drs. C. van der Kolk, mr. X.R. van der Kruk-Ras, mr. I.J. de Laat, mr. E. Lam, mr. M. Martin, mr. A.M. De Nijs, mr. C. Pluijgers, mr. T.R. Riemersma, mr. A. Rube, mr. D. Schuurman, mr. S. Snelder, mr. C. Velink, mr. C.W.M. Verberne, mr. H.B.M. Vrieling, mr. J.M. de Vries, mr. D. van der Wal en mr. K.S. Waldron.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.

Niet zonder nader onderzoek niet-ontvankelijk
De eerste zaak waar ik u op wijs, is afkomstig van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (2016-0160). Klager in deze zaak is gedetineerd en heeft in eerste aanleg bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg geklaagd over de medische dienst van de penitentiaire inrichting. Omdat klager geen namen van behandelaren kon noemen is hij niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep staat deze niet-ontvankelijkheid ter discussie. Het Centraal Tuchtcollege heeft in dat verband overwogen dat – nu klager gedetineerd is en hij geen inzage heeft in de namen van zijn artsen – nader onderzoek noodzakelijk is om te kunnen beoordelen of die niet-ontvankelijkheid terecht is. De behandeling van de zaak is heropend en hervat, teneinde de directeur van de penitentiaire inrichting als getuige te horen. De getuige heeft namen van behandelend artsen kunnen noemen. Dit gegeven evenals de constatering dat het voor klager zelf onmogelijk was achter de namen te komen, is voor het Centraal Tuchtcollege reden om te oordelen dat het Regionaal Tuchtcollege in dit geval geen gebruik had mogen maken van de in artikel 66 vierde lid van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg opgenomen mogelijkheid om, zonder verder onderzoek, in de raadkamer tot een eindbeslissing (de niet-ontvankelijkheidverklaring van klager) te komen. Het had op de weg van het Regionaal Tuchtcollege gelegen nader onderzoek te doen naar de mogelijkheid voor klager om alsnog de namen van de artsen te achterhalen.

Onaanvaardbare vermenging van functies
Een andere uitspraak die het lezen waard is, is afkomstig van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle (2016-0165). Het gaat om een klacht jegens een GZ-psycholoog tevens werkzaam als gemeentesecretaris (ad interim). De klacht ziet op het feit dat de GZ-psycholoog binnen de muren van het gemeentehuis een psychologisch onderzoek heeft verricht bij klaagster, juridisch medewerker bij dezelfde gemeente. Het Regionaal Tuchtcollege heeft het overgrote deel van de klachtonderdelen gegrond verklaard en de GZ-psycholoog een berisping opgelegd. Aan dat oordeel heeft het Regionaal Tuchtcollege ten grondslag gelegd dat de GZ-psycholoog nimmer een psychologisch onderzoek bij de medewerker had mogen verrichten en al helemaal niet binnen de muren van het gemeentehuis. Zij heeft hiermee haar diverse functies/rollen op onaanvaardbare wijze vermengd. Hiernaast voldoet het onderzoeksrapport niet aan de daarvoor geldende eisen en heeft de GZ-psycholoog haar geheimhoudingsplicht geschonden. Volgens het Regionaal Tuchtcollege rechtvaardigt de ernst van de gegronde klachten in beginsel een (voorwaardelijke) schorsing. Gelet op de omstandigheid dat de GZ-psycholoog kennelijk heel goed doordrongen is van de onjuistheid van haar handelen en zij voor het eerst een tuchtrechtelijke maatregel krijgt opgelegd, is echter volstaan met een berisping.

Verdediging geen reden voor doorbreking beroepsgeheim als het gaat om een klachtprocedure
Lezenswaardig is ook de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg betreffende het gedrag van een psychiater (2016-0168). De psychiater is onder meer verweten dat zij met het, zonder toestemming, voorleggen van de ontslagbrief van klaagster uit de GGZ-instelling aan de klachtencommissie van die instelling haar beroepsgeheim heeft geschonden en dat klaagster ten onrechte zonder toestemming tijdens een therapiesessie is gefilmd. Beide klachtonderdelen heeft het Regionaal Tuchtcollege gegrond geacht. Daartoe is ten eerste overwogen dat doorbreking van het beroepsgeheim vanwege een verdedigingsbelang niet geldt in een klachtprocedure op grond van de (thans vervallen) Wet klachtrecht cliënten zorgsector, aldus anders dan is aanvaard in een tuchtprocedure. Voorts is overwogen dat het filmen van patiënten zonder hun toestemming niet is toegestaan. De psychiater had erop moeten toezien dat conform de instemming, of afwezigheid daarvan, werd gehandeld. Hieraan doet volgens het Regionaal Tuchtcollege niet af dat het beleid aangaande het filmen in een periode van afwezigheid van de psychiater in de instelling is ingevoerd nu het – gezien haar rol als hoofdbehandelaar – op haar weg had gelegen om zich ervan te vergewissen of de noodzakelijke wijze van uitvoering in voldoende mate geborgd was en gevolgd werd. Voor het nalaten ervan kan zij tuchtrechtelijk aangesproken worden. De psychiater is gewaarschuwd.

Overgang van onderneming niet van toepassing bij faillissement en geen opvolgend werkgeverschap wegens gebrek aan ‘banden’
De vierde uitspraak waar ik u op wijs, is afkomstig van het Scheidsgerecht voor de Gezondheidszorg en ziet op de nasleep van het faillissement van het Ruwaard van Putten ziekenhuis (2016-0174). Aan de vier artsen die de zaak aanhangig hebben gemaakt, is destijds door de overnemende partij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangeboden, die de artsen vervolgens hebben aanvaard. Vervolgens is geen van de arbeidsovereenkomsten verlengd, maar opgezegd. De artsen hebben zich op het standpunt gesteld dat een dergelijke opzegging onredelijk is en zij hebben een schadevergoeding gevorderd. Volgens de artsen zou ofwel sprake zijn van een overgang van onderneming (art. 7:662 BW), ofwel van opvolgend werkgeverschap (art. 7:668a BW, toen nieuw waarvoor anticipatie nodig zou zijn). In beide gevallen is het gevolg dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het Scheidsgerecht heeft echter geoordeeld dat sprake is van overgang van onderneming, noch van opvolgend werkgeverschap. De overnemende partij kan volgens het Scheidsgerecht een beroep doen op artikel 7:666 BW als gevolg waarvan de artikelen 7:662 tot en met 665 BW niet van toepassing zijn op een overgang van onderneming indien de werkgever in staat van faillissement is verklaard en de onderneming tot de boedel behoort. Voor dat oordeel is van belang dat vaststaat dat de overnemende partij de activa van de curatoren heeft gekocht. Dat deze verkoop door middel van een niet in de wet geregelde pre-pack is voorbereid vóór het faillissement maakt dit niet anders. De artsen hebben hun ontslagbescherming verloren als gevolg van het faillissement, niet als gevolg van de doorstart. De artsen kunnen daarentegen geen beroep doen op het nieuwe artikel 7:668a BW. Dit vereist anticipatie en dat nu is niet mogelijk gezien de ingrijpende wijzigingen. Ingevolge het (toen) huidige artikel 7:668a BW en de jurisprudentie van de Hoge Raad (Van Tuinen-arrest, ECLI:NL:HR:2012:BV9603) moet voldaan zijn aan het banden-criterium en dat is niet het geval. De vorderingen van de artsen zijn dus afgewezen.

Vergoeding van immunotherapie in de Verenigde Staten
De laatste uitspraak waar ik uw aandacht voor vraag, betreft de vergoeding van de kosten van een behandeling (immunotherapie) van een kind in de Verenigde Staten (2016-0175). Bij het kind is een zeldzame en zeer agressieve vorm van kinderkanker gediagnosticeerd. De hoofdbehandelaar van het kind heeft het bij het Children’s Hospital of Philadelphia Verenigde Staten aangemeld voor de immunotherapiebehandeling en heeft bij DSW, de zorgverzekeraar van het kind, vergoeding van de behandeling gevraagd. DSW heeft vergoeding echter geweigerd, stellende dat de behandeling niet onder het verzekerd pakket valt, omdat in Nederland een immunotherapie wordt aangeboden die gelijkwaardig is aan die van het ziekenhuis in de Verenigde Staten en minder duur. Niettemin is de voorzieningenrechter van oordeel dat DSW in dit geval tot vergoeding moet overgaan; er zijn bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen. Vooralsnog is namelijk niet voldoende aannemelijk dat de immunotherapiebehandeling in Nederland op dit moment en in de zeer nabije toekomst van gelijkwaardig niveau is als de behandeling die al jarenlang aangeboden wordt in de Verenigde Staten. Voor wat betreft de immunotherapiebehandeling voor (jonge) kinderen met een neuroblastoom is volgens de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd dat geen onzekerheden bestaan in het aanvangsmoment van de behandeling en de behandelprotocollen. Van de ouders kan daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid volgens de voorzieningenrechter niet verlangd worden dat zij zó kort voor vertrek en na alle getroffen voorbereidingen, hun plannen omgooien, en het kind in Nederland laten behandelen. De ouders mochten er gerechtvaardigd van uitgaan dat de behandeling in de Verenigde Staten plaats zou vinden.

Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.

Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@budh.nl.

Ik wens u een aangename week.

Met vriendelijke groet,

Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR-Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Tuchtcolleges

Uitspraken zonder ECLI