Naar boven ↑

Update

Nummer 8, 2016
Uitspraken van 01-04-2016 tot 14-04-2016
Redactie: mr. dr. R.P. Wijne, mr. L. Beij, mr. drs. R.M. Bertens, mr. J.W. Bosman, mr. M. Christe, mr. A.C. de Die, mr. M.A. Goldschmidt, mr. J.F. Groen, mr. N.A.D. Groot, mr. I.W. Hanemaaijer, mr. M.M. Hofstee, mr. A. Jagt, mr. J.M. Janson, mr. drs. C. van der Kolk, mr. X.R. van der Kruk-Ras, mr. I.J. de Laat, mr. E. Lam, mr. M. Martin, mr. A.M. De Nijs, mr. C. Pluijgers, mr. T.R. Riemersma, mr. A. Rube, mr. D. Schuurman, mr. S. Snelder, mr. C. Velink, mr. C.W.M. Verberne, mr. H.B.M. Vrieling, mr. J.M. de Vries, mr. D. van der Wal en mr. K.S. Waldron.

Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.

Geven van toelichting op mogelijke oorzaak voor teleurstellend resultaat oorcorrectie toegestaan
De eerste zaak waar ik u op wijs, betreft de beoordeling in hoger beroep van een kwestie van medische aansprakelijkheid (GZR 2016-0147). Een man met een aangeboren deformerende afwijking aan het linker oor is onder behandeling gekomen in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), alwaar hij twee oorcorrecties heeft ondergaan. De operaties hebben echter een teleurstellend resultaat gehad. De man acht het UMCG daarvoor aansprakelijk. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden overweegt conform de hoofdregel van artikel 150 Rv dat de patiënt moet stellen en, bij betwisting, moet bewijzen dat de behandelend artsen zijn tekortgeschoten. Conform de vaste jurisprudentie op dat punt overweegt het hof ook dat op het UMCG een verzwaarde motiveringsplicht rust en dat het UMCG in dat kader een nauwkeurige lezing moet verstrekken van het gebeuren en dat de medische gegevens moeten worden overgelegd. In deze zaak speelt echter het probleem dat de behandelend artsen met pensioen zijn en het medisch dossier niet de nodige helderheid verschaft over de mogelijke oorzaken van het teleurstellende resultaat, eventuele complicaties en de door de artsen gemaakte keuzes. Hoewel ook geoordeeld zou kunnen worden dat het UMCG dus niet aan zijn verzwaarde motiveringsplicht heeft voldaan, kiest het hof er in dit geval voor het UMCG toe te staan met nadere informatie te komen. Het UMCG mag een verklaring in het geding brengen van de arts die de man voor een second opinion verwezen heeft naar het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) evenals het medisch dossier van het UMCU.

Het appèlverbod van artikel 204 tweede lid Rv
Ook de volgende uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waar ik uw aandacht voor vraag, betreft een kwestie van medische aansprakelijkheid, zij het dat deze uitspraak ziet op een verzoek om een voorlopig deskundigenbericht (GZR 2016-0148). Het verzoek is gedaan door een vrouw bij wie in januari 2010 in het Sint Antonius Ziekenhuis een coloscopie is verricht met verwijdering van enkele poliepen. Later is duidelijk geworden dat daarbij de dikke darm is geperforeerd en diathermisch letsel van de dunne darm is opgetreden. De vrouw krijgt wat zij heeft verzocht: benoeming van een MDL-arts als deskundige, maar is – anders dan zij wenste – ook belast met betaling van het voorschot van de deskundige. Hiertegen komt zij in hoger beroep, maar zonder succes. Het hof wijst de vrouw op het appèlverbod van artikel 204 tweede lid Rv. Van een doorbrekingsgrond is geen sprake. Ook het incidenteel appèl van het Sint Antonius Ziekenhuis slaagt niet. Het ziekenhuis had een verzuim van essentiële vormen gesteld, omdat de rechtbank een bepaalde vraag in de vraagstelling had opgenomen, die al door een andere deskundige zou zijn beantwoord. Het hof overweegt echter dat het de rechtbank vrij staat om díe vragen te stellen die nodig zijn voor de beslechting van het geschil. Het opnemen van een (andere) vraag of het niet opnemen van een vraag leidt niet tot het oordeel dat sprake is van verzuim van essentiële vormen en dus loopt ook het ziekenhuis tegen het appèlverbod aan.

Ontbinding behandelingsovereenkomst bij tekortkoming psychiater/psychotherapeut
Een derde uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een kwestie van medische aansprakelijkheid is eveneens de moeite van het lezen waard (GZR 2016-0150). De zaak is aanhangig gemaakt door een patiënte met depressieve en angstgevoelens en relatieproblematiek, waarvoor zij onder behandeling kwam van een psychiater/psychotherapeut. Deze psychiater/psychotherapeut heeft op enig moment het initiatief genomen om de behandelrelatie uit te breiden met een vriendschappelijke relatie en deze relatie ook jaren onderhouden. In 2009 maakte de patiënte bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg melding van grensoverschrijdend gedrag, hetgeen uitmondde in een tuchtklacht van de IGZ, maar ook van patiënte zelf. De registratie van de arts werd doorgehaald, maar zoals bekend kan het tuchtcollege geen schadevergoeding opleggen. Daarvoor diende de onderhavige civiele procedure.
Het hof overweegt dat het gedrag kan worden gekwalificeerd als een toerekenbare tekortkoming. Dat is op zich niet opzienbarend, maar dat geldt wel voor de ontbinding van de behandelingsovereenkomst die het hof daarop laat volgen. Duidelijk is dat die mogelijkheid er is, maar toch wordt deze mogelijkheid zelden benut in kwesties van medische aansprakelijkheid. De ontbinding leidt tot ongedaanmakingsverbintenissen. Nu de patiënte haar behandelingen niet kan teruggeven, moet zij betalen voor de behandeling in overeenstemming met de waarde ervan. Gezien echter het feit dat de behandeling geen werkelijke waarde heeft gehad en veeleer schade heeft berokkend (het hof volgt een deskundigenbericht op dit punt), stelt het hof de waarde op nihil; de patiënte hoeft daarvoor dus niets te betalen.

Voorwaarden off-label voorschrijven van medicatie
Lezenswaardig is ook een uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag over het off-label gebruik van medicatie (GZR 2016-0149). In het bijzonder ging het om medicijn Tobramycine dat off-label werd voorgeschreven aan een patiënt met COPD. Het medicijn is geregistreerd ter behandeling van (onder meer) patiënten met taaislijmziekte. De patiënt kreeg korte tijd later last van kortademigheid, exacerbaties en hevige benauwdheidsaanvallen, waarvoor hij een aantal malen werd opgenomen. Het tuchtcollege stelt voorop dat het off-label voorschrijven van medicatie niet per definitie onzorgvuldig hoeft te zijn. Wel is het in zo een situatie een voorwaarde dat het off-label gebruik uitvoerig en duidelijk met de patiënt wordt besproken en dat dit wordt vastgelegd in het medisch dossier. Dit geldt eens te meer indien (hevige) bijwerkingen kunnen worden verwacht. Er geldt dus een verzwaarde informatieplicht, waar in dit geval niet aan was voldaan. De voorschrijvend arts is daarvoor gewaarschuwd.

Collega geen rechtstreeks belanghebbende zonder eigen belang
De laatste uitspraak die ik in deze nieuwsbrief noem, is interessant om zijn tuchtprocesrechtelijke aspecten (GZR 2016-0156, zie ook GZR 2016-0157). Een cardioloog heeft bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag een klacht ingediend over een collega-cardioloog die een patiënt een hartinfarct zou hebben laten doormaken als gevolg waarvan de patiënt zou zijn overleden. Het tuchtcollege was echter van oordeel dat de klagende cardioloog niet-ontvankelijk was. Omdat hij een collega is – en dus in beginsel in zijn algemeenheid geen rechtstreeks belang heeft – moet er sprake zijn van een belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg én dient de klagende collega er een bijzonder eigen belang aan te ontlenen. Dat nu was hier niet het geval, aldus het tuchtcollege. Ook het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg oordeelt dat de klagende collega geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat hij een concreet aan de individuele gezondheidszorg gerelateerd eigen belang heeft, op grond waarvan hij als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 eerste lid onder a van de Wet BIG kan worden aangemerkt. Het feit dat de individuele gezondheidszorg een algemeen goed is, waartoe mede de belangen van de klagende cardioloog gerekend dienen te worden, geldt niet als zo een eigen belang. De cardioloog is dus terecht niet-ontvankelijk geacht.

Annotaties
Verder maak ik u ook graag attent op onze annotaties. Deze week treft u een annotatie van de hand van Esther Schaake bij een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam 30 oktober 2015 (GZR 2016-0097). De uitspraak is interessant voor het antwoord op de vraag in hoeverre de NZa op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verplicht is om DBC-omzetgegevens van ziekenhuizen openbaar te maken. Dit is dan ook de vraag die Esther beantwoordt, waarbij zij zich mede baseert op uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.

Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@budh.nl.

Alvast een goed weekend.

Met vriendelijke groet,

Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR Updates

Hof

Rechtbank

Tuchtcolleges