Naar boven ↑

Update

Nummer 5, 2016
Uitspraken van 20-02-2016 tot 03-03-2016
Redactie: mr. dr. R.P. Wijne, mr. L. Beij, mr. drs. R.M. Bertens, mr. J.W. Bosman, mr. M. Christe, mr. A.C. de Die, mr. M.A. Goldschmidt, mr. J.F. Groen, mr. N.A.D. Groot, mr. I.W. Hanemaaijer, mr. M.M. Hofstee, mr. A. Jagt, mr. J.M. Janson, mr. drs. C. van der Kolk, mr. X.R. van der Kruk-Ras, mr. I.J. de Laat, mr. E. Lam, mr. M. Martin, mr. A.M. De Nijs, mr. C. Pluijgers, mr. T.R. Riemersma, mr. A. Rube, mr. D. Schuurman, mr. S. Snelder, mr. C. Velink, mr. C.W.M. Verberne, mr. H.B.M. Vrieling, mr. J.M. de Vries, mr. D. van der Wal en mr. K.S. Waldron.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.

Brandveiligheidsonderzoek is wijziging veiligheidsbeleid, maar kan noodzakelijk zijn
De eerste uitspraak waar ik u op wijs, is afkomstig van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (GZR 2016-0092). Centraal stond de vraag of de cliëntenraad zich terecht had beroepen op de nietigheid van het besluit van de zorgaanbieder om een groep cliënten over te plaatsen in verband met brandveiligheid voordat de cliëntenraad hierover was geconsulteerd. De Commissie heeft vooropgesteld dat als een zorgaanbieder overgaat tot frequenter en/of het onder aangescherpte normering uitvoeren van het brandveiligheidsonderzoek dit aangemerkt kan worden als wijziging in het veiligheidsbeleid van de instelling. Cliëntenraden dienen hierover geïnformeerd te worden en ingevolge artikel 3 lid 1 sub i van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) kan dit aangemerkt worden als onderwerp van verzwaard advies. De Commissie heeft aldus geoordeeld dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in de informatieverstrekking en dat zij de adviesprocedure niet conform de Wmcz heeft verricht. Gezien de omstandigheden van het geval heeft de Commissie het besluit van de zorgaanbieder om een groep kwetsbare cliënten voortvarend over te plaatsen echter wel begrijpelijk en noodzakelijk geacht. Het inroepen van de nietigheid van dat besluit door de cliëntenraad heeft de Commissie – alhoewel formeel wettelijk wel mogelijk – op inhoudelijke gronden dan ook niet redelijk geacht.

Verschoningsrecht arts en verpleegkundige ook bij toestemming patiënt
De tweede uitspraak die aandacht behoeft, betreft een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam inzake het verschoningsrecht van een arts en een verpleegkundige (GZR 2016-0096). Deze arts en verpleegkundige, beiden werkzaam in een psychiatrische instelling, deden een beroep op hun verschoningsrecht nadat zij door een patiënt van deze instelling gevraagd waren voor de rechter te verschijnen in verband met een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor. De patiënt had eerder een zelfmoordpoging ondernomen en wilde onderzoeken of hij de instelling daarvoor aansprakelijk kon houden. De rechtbank honoreerde het beroep op het verschoningsrecht van de hulpverleners en verwees in dat verband naar eerdere arresten van de Hoge Raad (HR 22 juni 1984, NJ 1985/188; HR 1 maart 1985, NJ 1986/173; HR 9 augustus 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE6324 en HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5070). De rechtbank benadrukte dat de verschoningsgerechtigde zelf mag beoordelen hoe ver zijn verschoningsrecht strekt. Het verschoningsrecht dient immers het belang van de gezondheidszorg, namelijk dat iedereen zich vrijelijk tot de verschoningsgerechtigden kan wenden zonder bevreesd te zijn dat gegevens bij anderen terechtkomen. Dat de patiënt nu juist wilde dat de gegevens openbaar werden zodat zijn claim kon worden onderzocht, achtte de rechtbank niet relevant. Vreemd is in die zin wel dat hulpverleners ten opzichte van hun patiënt een verzwaarde motiveringsplicht hebben. Uit de jurisprudentie kan worden opgemaakt dat de hulpverlener in het kader van zijn verzwaarde motiveringsplicht zo nauwkeurig mogelijk zijn lezing dient te geven van hetgeen tijdens de medische behandeling is voorgevallen (HR 7 september 2001, NJ 2001/615 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 17 maart 2015, GZR 2015-0127). Mocht de patiënt een bodemprocedure beginnen, dan zou hij mijns inziens dus meer succes moeten hebben met het achterhalen van het feitelijk gebeurde.

DBC-informatie kan bedrijfs- en fabricagegegevens bevatten; uitzondering Wob
Ook lezenswaardig is een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam inzake een verzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (GZR 2016-0097). Het Wob-verzoek was gericht tot het DBC Informatiesysteem (DIS) ter verkrijging van documenten over de aantallen gedeclareerde DBC-zorgproducten per maand per DBC-zorgproduct per zorgaanbieder, de passantentarieven en de gehanteerde prijs per DBC-zorgproduct per zorgaanbieder. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als beheerder van het DIS weigerde de verzochte informatie, welk besluit in de bezwaarfase in stand bleef. Aan die beslissing lag ten grondslag dat de passantentarieven al openbaar waren op de websites van de zorgaanbieders. De andere gevraagde data zouden niet per zorgaanbieder kunnen worden verstrekt, omdat het bepaalde in artikel 10 eerste lid aanhef en onder c (bedrijfs- en fabricagegegevens) en d (persoonsgegevens) van de Wob, alsmede het bepaalde in artikel 10 tweede lid aanhef en onder e (persoonlijke levenssfeer) en g (onevenredige benadeling) van de Wob zich tegen openbaarmaking zou verzetten. De verzoeker stelde tegen de beslissing op bezwaar beroep in, maar kreeg ook bij de rechtbank nul op het rekest. De rechtbank oordeelde in dat verband dat een gesteld zwaarwegend maatschappelijk belang bij de gevraagde informatie geen bijzonder gewicht in de schaal legt bij de beantwoording van de vraag of die informatie al dan niet openbaar moet worden gemaakt. De Wob vooronderstelt het belang van openbaarmaking voor een goede en democratische bestuursvoering als een op zichzelf staand belang (ABRvS 17 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL4132). De rechtbank oordeelde voorts dat, voor zover gegevens al openbaar zijn, er geen verplichtingen op grond van de Wob bestaan. Dat bepaalde gegevens op geaggregeerd niveau openbaar zijn gemaakt, brengt echter niet met zich dat de NZa zonder meer gehouden is ook de gespecificeerde gegevens per DBC-zorgproduct en per zorgaanbieder openbaar te maken. Ten aanzien van deze gegevens dient het verzoek te worden getoetst aan de Wob, aldus de rechtbank. Wat die toetsing betreft, heeft de rechtbank eerst beoordeeld of sprake is van bedrijfs- en fabricagegegevens (weigeringsgrond art. 10 lid 1 onder c Wob). Ja, dat is zo, aldus de rechtbank. Uit de verzochte informatie is immers precies na te gaan welke DBC-zorgproducten en, per DBC-zorgproduct, hoeveel DBC-zorgproducten door een zorgaanbieder zijn gedeclareerd. Uit de gegevens kan tevens worden afgeleid hoeveel patiënten een zorgaanbieder bedient. Daarnaast bevat de niet openbaar gemaakte informatie de prijs per DBC-zorgproduct en per zorgaanbieder. De NZa heeft de verzochte informatie dan ook terecht niet openbaar gemaakt. Het beroep op de artikelen 38 vierde lid en 40 eerste lid van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en op de Wet oneerlijke handelspraktijken (WOH), waaruit de eiser een verplichting afleidde om de gevraagde informatie openbaar te maken, slaagt volgens de rechtbank evenmin. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat voornoemde artikelen respectievelijk de WOH voorschrijven dat zorgaanbieders bepaalde informatie openbaar moeten maken. De Wmg en de WOH richten zich echter niet tot de NZa. De wettelijke verplichtingen hebben bovendien geen betrekking op de door eiser gevraagde informatie.  

Schending beroepsgeheim door gebruik patiëntgegevens in een geschil tussen twee kaakchirurgen
Een vierde uitspraak waar ik u op wijs, betreft een klacht van de ene kaakchirurg tegen de andere kaakchirurg (GZR 2016-0100). De kaakchirurgen hadden eerder in een ziekenhuis samengewerkt, maar een eigen beslissing van de ene kaakchirurg en een besluit van de raad van bestuur van het ziekenhuis had aan de werkzaamheden van de ander een einde gemaakt. Wat volgde, was een reeks van procedures waarin de ‘gebeten’ kaakchirurg zich te zijner verdediging bediende van patiëntgegevens van de andere kaakchirurg. Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) stelde voorop dat collega’s over elkaar kunnen klagen, mits de klagende collega als medisch professional een concreet belang heeft dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg en zelf rechtstreeks in zijn belang is getroffen. Daaraan was in dit geval voldaan, aldus het CTG. Het CTG heeft vervolgens geoordeeld dat het aan de kaakchirurg verweten handelen onder het bereik van artikel 47 eerste lid onder b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) valt. De kaakchirurg heeft gehandeld in een van de in artikel 47 tweede lid van de Wet BIG genoemde hoedanigheden en de door klager aan de kaakchirurg verweten gedragingen zijn door klager bij patiënten uitgevoerde verrichtingen en betreffen dus de individuele gezondheidszorg. Bovendien heeft de kaakchirurg met zijn handelen deze tuchtnorm geschonden, aldus het CTG. Het had op de weg van de kaakchirurg gelegen de patiënten op wie de in de gerechtelijke procedures overgelegde stukken betrekking hebben om toestemming te vragen om hun gegevens in het geding te kunnen brengen dan wel om hun gegevens te anonimiseren. Door dit na te laten heeft de kaakchirurg zijn beroepsgeheim geschonden.

Uitlatingen in tijdschrift en Brandpunt binnen grenzen vrijheid van meningsuiting
In lijn met deze uitspraak ligt de laatste uitspraak waar ik uw aandacht voor vraag. De uitspraak is afkomstig van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle (RTG) en ziet op een klacht van een psychiater tegen een arts, tevens hoofdredacteur van het Geneesmiddelenbulletin (GZR 2016-0101). Deze laatste had zich in dit tijdschrift en in een televisie-uitzending van Brandpunt uitgelaten over het voorschrijven van methylfenidaat aan volwassenen met ADHD. De psychiater heeft de arts verweten dat hij door deze uitlatingen het vertrouwen in de medische stand in het algemeen en in psychiaters in het bijzonder heeft geschaad, hetgeen onder de tweede tuchtnorm valt. Het RTG heeft wat die tuchtnorm betreft vooropgesteld dat de arts zichzelf in het colofon van het Geneesmiddelenbulletin (Gebu) arts-epidemioloog noemt en dat hij zich met zijn artikel en het interview voor Brandpunt heeft begeven op het terrein waarop hij als BIG-geregistreerd arts deskundigheid bezit. De inhoud van het artikel en het interview hebben onmiskenbaar weerslag op de individuele gezondheidszorg in het algemeen. Dit brengt mee dat het handelen van de arts kan worden getoetst aan de tweede tuchtnorm, aldus het RTG. Wat de inhoud van de klacht betreft, heeft het RTG overwogen dat zowel de psychiater, voorstander van de medicatie, als de arts, de criticus, opkomt voor een legitiem belang en dat beide belangen onderwerp van debat kunnen zijn. Naast het plaatsen van artikelen in vakliteratuur past optreden in de media bij een dergelijk debat, ook als dit eerder onrust zal veroorzaken bij patiënten dan het artikel in het Gebu dat wordt verspreid onder professionals in de zorg. In dit debat behoort aan voor- en tegenstanders een ruime marge van spreken te worden gegund, waarbij niet past dat zij hun woorden telkens op een goudschaaltje zouden moeten wegen omdat de tuchtrechter steeds over hun schouder meekijkt. Met dit als uitgangspunt moet, wat het artikel in het Gebu betreft, worden vastgesteld dat enkele van de door de arts gekozen bewoordingen in het artikel niet zijn onderbouwd en weinig wetenschappelijk overkomen. Het betreft echter een prikbordartikel, dat wel aan referenten en betrokken fabrikanten is voorgelegd en waarin voor het overige ook objectieve informatie is te vinden over methylfenidaat. Het Gebu rekent het, blijkens de overgelegde informatie, mede tot zijn taak om een discussie op gang te brengen over controversiële onderwerpen. Tegen deze achtergrond heeft het RTG geconcludeerd dat de arts in het gewraakte artikel in tuchtrechtelijke zin niet over de grens van de vrijheid van meningsuiting is heengegaan die hem in het debat over genoemd onderwerp toekomt. Ook wat betreft de uitgezonden fragmenten van het door hem gegeven interview is de arts tuchtrechtelijk niet over de schreef gegaan, aldus het RTG. Met name blijkt niet uit de documentaire dat de arts heeft gezegd dat de voorzitter van de richtlijncommissie ‘ADHD bij volwassenen’ (richtlijn van 8 juli 2015) actuele banden heeft met de farmaceutische industrie, zoals de psychiater heeft beweerd.

Annotaties
Verder maak ik u ook graag attent op onze annotaties. Dit keer is er een annotatie van Wouter Koelewijn in samenwerking met Bas Wallage (Van Benthem & Keulen) bij een uitspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven (GZR 2016-0105). De kwestie heeft betrekking op door het NZa vastgestelde tariefbeschikkingen en in het bijzonder op de vraag of de tariefbeschikkingen voldoen aan de eis van kostendekkendheid uit het Besluit beschikbaarheidbijdrage Wet marktordening gezondheidszorg. Wouter en Bas gaan in op de mogelijkheid van het het College van beroep voor het bedrijfsleven om exceptief te toetsen aan een beleidsregel dat met zich kan brengen dat een beleidsregel buiten toepassing wordt gelaten wegens strijdigheid met het Besluit beschikbaarheidbijdrage Wet marktordening gezondheidszorg. Ook gaan zij in op de eis van kostendekkendheid.

Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website. Veel aandacht kreeg het UMC Utrecht door een uitzending van Zembla (2 maart 2016), waarin Zembla opnieuw calamiteiten binnen het UMC Utrecht die aanvankelijk niet waren gemeld, aan de kaak stelde. Zembla sprak onder meer met ouders van kinderen met een zeldzame schedelaandoening die in het UMC Utrecht zijn geopereerd, terwijl dat volgens een landelijke richtlijn niet mag. Zembla onderzocht welke rol de raad van bestuur speelde. In reactie op de uitzending van Zembla heeft Bestuursvoorzitter Margriet Schneider gezegd ‘diep geraakt’ te zijn door de verhalen van de ouders en kinderen in de uitzending van het televisieprogramma Zembla (Medisch Contact). Volgende week zal zij een interview geven.

Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@budh.nl.

De volgende nieuwsbrief kunt u maandag 21 maart 2016 verwachten. Alvast een goed weekend.

Met vriendelijke groet,

Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR-Updates

Rechtbank

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Antillen

Tuchtcolleges