Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.
Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.
Afwijken richtlijn motiveren en met patiënt bespreken
Lezenswaardig is een uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg inzake het afwijken van richtlijnen (GZR 2016-0070). Ter toetsing stond het handelen van een longarts, die bij een patiënt een longcarcinoom had gediagnosticeerd. De longarts had conform het destijds in het ziekenhuis gehanteerde protocol (daterend van oktober 2010) de patiënt de combinatie Carboplatin-Pemetrexed voorgeschreven. Zijn persoonlijke voorkeur voor deze combinatie boven de in de Landelijke richtlijn Niet-kleincellig longcarcinoom (Versie 2.0, datum Goedkeuring: 22 mei 2011) aanbevolen combinatie Cisplatin-Pemetrexed, werd bepaald door het feit dat Carboplatin minder bijwerkingen voor de patiënt zou opleveren dan Cisplatin. Mede gelet op de overwegingen in de richtlijn, heeft het tuchtcollege de afweging en de daaropvolgende keuze van de longarts voor Carboplatine het CTG verdedigbaar geacht. Voor zover de longarts wordt verweten dat hij zijn afweging en keuze niet met patiënt en zijn partner heeft besproken en ook niet in het medisch dossier heeft genoteerd, is het tuchtcollege echter van oordeel dat dit verwijt gegrond is. Het was aan de longarts om patiënt (en diens partner) voorlichting te geven over de verschillende soorten chemotherapie, de mogelijke bijwerkingen en verwachte resultaten voordat hij met de behandeling startte. Mede omdat de Landelijke richtlijn een andere combinatie chemotherapie (met Cisplatine) voorschreef, rekent het tuchtcollege het de longarts aan dat hij heeft nagelaten dit met patiënt en zijn partner te bespreken.
Rapportage deskundige over alcoholmisbruik zeer ondermaats
De tweede uitspraak waar ik u op wijs, betreft de beoordeling van een deskundigenrapport in het kader van een procedure tot invordering van het rijbewijs (GZR 2016-0073). De deskundige in kwestie was door het CBR verzocht een uitspraak te doen over mogelijk alcoholmisbruik van de betrokken bestuurster. De deskundige heeft hierop vervolgens samen met een collega een rapport vervaardigd waarin hij concludeert dat er geen sprake was van alcoholmisbruik. Nadat het CBR met nieuwe informatie kwam – inhoudende dat de bestuurster eenmaal eerder met een bepaald promillage alcohol was aangehouden en ook eerder aan een EMA-cursus had deelgenomen –, stelde de deskundige een tweede rapport op met een tegenovergestelde conclusie. Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg waaraan een oordeel was gevraagd, oordeelde dat een en ander niet door de beugel kon. Uit het tweede rapport volgt allereerst niet dat en waarom de daarin vermelde bevindingen tot de daaraan verbonden conclusies hebben geleid. De enige wijziging in de onderzoeksbevindingen sinds het eerste betrof de EMA-cursus uit 1997 en het alcoholmisbruik uit 1996 (bijna 18 jaar eerder). Onder deze omstandigheden was een grondiger en consistenter onderbouwing van de gewijzigde conclusies vereist. Ook had vermeld moeten worden dat er sprake was van een heroverweging op basis van nieuwe gegevens. Hier komt bij dat de deskundige op onjuiste medische gronden zonder deugdelijke toelichting verregaande (negatieve) conclusies heeft verbonden aan de hoogte van het gemeten CDT. Tot slot oordeelde het tuchtcollege dat de deskundige kennelijk onvoldoende was toegerust om een rapport als het onderhavige op te maken en dat het hem kwalijk wordt genomen dat hij de bestuurster niet heeft geïnformeerd over de ontvangen aanvullende informatie en een reactie harerzijds dus niet mogelijk was.
Opzegging deelname-overeenkomst huisartsenpost is ultimum remedium
Een derde uitspraak betreft de opzegging door de Coöperatieve Huisartsenposten Oost-Brabant (CHP) van een deelname-overeenkomst van een huisarts (GZR 2016-0074). De huisarts zou structureel disfunctioneren en had geen HAGRO met een andere huisarts die van dezelfde coöperatie lid is. De desbetreffende huisarts was het hier niet mee eens en kreeg van de Rechtbank Oost-Brabant het gelijk aan zijn zijde. De rechtbank oordeelde dat de CHP niet de bevoegde instantie is om eisen te stellen aan de praktijk van de huisarts en aan diens functioneren. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat huisartsen uit de regio van de CHP geen andere keuze hebben dan zich bij de CHP aan te sluiten teneinde de door de wet vereiste continuïteit van zorg te leveren. Zij worden aldus gedwongen om de bepalingen in de statuten van CHP en in de standaard aansluitovereenkomst van CHP te aanvaarden. Het door de CHP als monopolist stellen van eisen in haar statuten heeft de rechtbank in strijd met het algemeen maatschappelijk belang geacht. Het zich beroepen op een statutaire eis van het vormen van een HAGRO met een ander CHP-lid om een huisarts uit de organisatie te zetten, terwijl de IGZ geen eisen stelt ten aanzien van een CHP-lidmaatschap, heeft de rechtbank dan ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geoordeeld. De rechtbank heeft voorts het standpunt van de CHP dat patiënten van artsen die niet aan haar voorwaarden voldoen geen toegang tot de CHP hebben zonder meer onaanvaardbaar geacht, omdat dit standpunt in strijd is met het beginsel van vrije artsenkeuze en met het algemeen maatschappelijk en publieke belang op goede en toegankelijke gezondheidszorg. Gelet op het bijzondere maatschappelijk en publieke belang dat door de CHP moet worden gediend bij de spoedeisende zorg voor de patiënt, mag de CHP alleen in uitzonderlijke gevallen de aansluitovereenkomst met een huisarts die bevoegd zijn praktijk uitoefent opzeggen. Opzegging dient een ultimum remedium te zijn. In dit geval is die opzegging dus nietig, aldus de rechtbank.
Geluidsopname als bewijs toegestaan
Lezenswaardig is ook een bewijsoverweging van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (GZR 2016-0084). Het ging in deze zaak om het handelen van een tandarts jegens wie een aantal klachten was geformuleerd. De klachten werden zowel in eerste aanleg als in hoger beroep ongegrond geacht. Dit lot trof ook een bejegeningsklacht, maar in dat verband overwoog het tuchtcollege als volgt: ‘Klager heeft ter ondersteuning van zijn bejegeningsklacht twee geluidsopnamen in de procedure gebracht. Het betreft een door klager opgenomen telefoongesprek van klager met verweerders assistente, almede een opname van een gesprek dat op 18 november 2013 in de orthodontiepraktijk van verweerder tussen klager en verweerder heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft aangevoerd dat deze geluidsopnamen zijn gemaakt zonder zijn medeweten of dat van zijn assistente. Wat hier ook van zij, naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is er in het onderhavige geval geen aanleiding om de clandestiene geluidsopnamen uit te sluiten van het bewijs van wat er op 18 november 2013 over en weer tussen partijen is gezegd. Dit kan klager echter niet baten, nu het Centraal Tuchtcollege, gehoord de geluidsopnamen, daarin geen steun ziet voor gegrondverklaring van het verwijt dat verweerder jegens klager in de bejegening is tekortgeschoten’.
Overname praktijk zonder vergoeding is ongerechtvaardigde verrijking
Verder wijs ik u op een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam in een zaak betreffende de nasleep van het faillissement van het Ruwaard van Putten ziekenhuis (GZR 2016-0086). De zaak was aanhangig gemaakt door een vrijgevestigd uroloog die stelde aanspraak te maken op een schadevergoeding van het Spijkenisse Medisch Centrum (SMC), de partij die het Ruwaard van Putten ziekenhuis heeft gekocht. De uroloog stelde dat het SMC onrechtmatig had gehandeld, dan wel was tekortgeschoten dan wel ongerechtvaardigd was verrijkt door voortzetting van de praktijk van de uroloog zonder daarvoor een vergoeding te betalen. Dit laatste standpunt wordt door de rechtbank gedeeld. Hoewel SMC geen goodwill hoefde te betalen, is de overname door SMC van het Ruwaard van Putten de facto een overname geweest van de daarin gevoerde praktijken waaronder die van de uroloog. De rechtbank heeft het aannemelijk geacht dat een deel van de patiënten die voorheen door de uroloog werd behandeld specifiek voor de uroloog had gekozen vanwege zijn reputatie. Mede daardoor is er sprake van ongerechtvaardigde verrijking, waardoor SMC wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de uroloog. Voor de berekening van de hoogte van de schadevergoeding zal de rechtbank een deskundige benoemen.
Inzage medisch advies
Tot slot vestig ik uw aandacht op een beschikking van het Gerechtshof Amsterdam (GZR 2016-0090). De patiënt in kwestie verzocht op grond van artikel 35 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) aan beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar Centramed om inzage in het medisch advies van zijn medisch adviseur en entameerde na weigering een procedure ingevolge artikel 46 Wet bescherming persoonsgegevens. Te laat echter, aldus het hof, omdat het verzoek niet is ingediend binnen de in artikel 46 Wbp gestelde termijn van zes weken na het antwoord van de verantwoordelijke, waaruit volgt dat de gevraagde gegevens niet worden verstrekt. Bijzonder is vervolgens de overweging ten overvloede, omdat het hof vrij ongemotiveerd oordeelt dat, gelet op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 17 juli 2014 (C-141/12 en C- 372/12) het verzoek om afgifte van het volledige advies van de medisch adviseur van verzekeraar niet voor toewijzing in aanmerking zou komen. Het HvJ EU maakt in voornoemde uitspraak een onderscheid tussen enerzijds gegevens die in een juridische analyse zijn vermeld en die als persoonsgegevens kunnen worden aangemerkt, en anderzijds de juridische analyse van de gegevens, die als zodanig geen persoonsgegeven vormt. Dit onderscheid geldt ook in deze zaak, aldus het hof. De medische analyse bevat geen informatie over de belanghebbende die door de belanghebbende zelf gecontroleerd kan worden op de juistheid ervan. Alleen die gegevens worden door de Wbp beschermd. Dit leidt ertoe dat de verzekeraar alleen gehouden zou zijn geweest om de gegevens betreffende de patiënt te verstrekken die de feitelijke basis van het medisch advies vormen en niet ook het medisch advies als zodanig. Ik wijs op een andere mening van mr. ir. J.P.M. Simons, ‘Het geheim van de smid’, TVP 2014, nr. 4. Ook is er jurisprudentie van hetzelfde hof waaruit een ander oordeel voortvloeit, zie Gerechtshof Amsterdam 31 januari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV2565.
Annotaties
Verder maak ik u ook graag attent op onze annotaties. Dit keer treft u een annotatie van de hand van Esther Pans (Kennedy Van der Laan advocaten) bij het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch over de afgifte van c.q. inzage in het medisch dossier van een overleden patiënte aan de dochter van die patiënte (GZR 2016-0088). De dochter wenste deze inzage, omdat de patiënte kort voor haar overlijden haar testament had gewijzigd (voor de dochter in ongunstige zin) en het vermoeden had dat de patiënte ten tijde van de testamentswijziging wilsonbekwaam was. Esther beschrijft dat het uitgangspunt is dat ook na het overlijden van een patiënt het beroepsgeheim van toepassing is. Doorbreken van dat geheim – en dus inzage in het medisch dossier door een nabestaande – is alleen mogelijk, indien (i) er zwaarwegende aanwijzingen bestaan dat sprake was van wilsonbekwaamheid ten tijde van het opmaken van het testament; (ii) het aannemelijk is dat de overledene bij leven toestemming zou hebben gegeven en/of (iii) deze wijze van gegevensopenbaring de enige effectieve mogelijkheid is om de gewenste opheldering te verschaffen. Esther geeft vervolgens haar visie op het eerste vereiste. Zij schetst de daarmee gepaard gaande problemen. Tot slot komt Esther met een werkbaar voorstel.
Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.
Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@budh.nl.
Alvast een goed weekend.
Met vriendelijke groet,
Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR-Updates
Hof
Rechtbank
- Rechtbank Rotterdam De onderhavige procedure is het vervolg op een eerder uitgesproken tussenvonnis en een deskundigenbericht in een kwestie waarin de aansprakelijkheid van drie cardiologen in verband met het missen van de diagnose myocardinfarct ter discussie staat. De rechtbank gaat over tot waardering van het deskundigenrapport. Er is geen sprake van essentiële vormfouten. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over. 10-02-2016
- Rechtbank Gelderland De onderhavige deelgeschilprocedure is aanhangig gemaakt door een patiënte die op 21 februari 2008 aan haar galblaas is geopereerd door middel van een laparoscopische operatietechniek. In de procedure stelt zij dat de chirurg geen Critical View of Safety heeft bereikt, hetgeen een tekortkoming oplevert. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat dit het geval is geweest. Daarvoor zou nadere bewijslevering nodig zijn, waarvoor in een deelgeschilprocedure geen plaats is. Het verzoek om te beslissen over de aansprakelijkheid is afgewezen. 28-01-2016
- Rechtbank Midden-Nederland In de onderhavige zaak gaat het om een zorginkoopprocedure waarin Achmea een zorgaanbieder bericht over een voorlopig voornemen tot het sluiten van een overeenkomst. De zorgaanbieder weigert evenwel te voldoen aan de voorwaarde tot betaling van een openstaande vordering over 2014. Achmea weigert derhalve het contract. De daaropvolgende vordering van de zorgaanbieder tot dooronderhandelen wordt door de voorzieningenrechter afgewezen, omdat de zorgaanbieder in het licht van het geldende zorginkoopdocument te laat een kortgedingprocedure aanhangig heeft gemaakt. 27-01-2016
- Rechtbank Rotterdam In de onderhavige zaak is sprake van ongerechtvaardigde verrijking door SMC c.s. na de doorstart van het Ruwaard van Puttenziekenhuis, door de facto deels de praktijk van uroloog X over te nemen, zonder daarvoor een goodwillvergoeding te betalen. De door X gevorderde schadevergoeding wordt toegewezen. De rechtbank wil een deskundige benoemen om de hoogte te bepalen en houdt de beslissing aan. 20-01-2016
- Rechtbank Rotterdam In de onderhavige zaak is sprake van ongerechtvaardigde verrijking door SMC c.s. na de doorstart van het Ruwaard van Puttenziekenhuis, door de facto deels de praktijk van radioloog X over te nemen, zonder daarvoor een goodwillvergoeding te betalen. De door X gevorderde schadevergoeding wordt toegewezen. De rechtbank wil een deskundige benoemen om de hoogte te bepalen en houdt de beslissing aan. 20-01-2016
- Rechtbank Rotterdam De onderhavige procedure is aanhangig gemaakt door X, een vrijgevestigd anesthesioloog, werkzaam in het gefailleerde Ruwaard van Putten. X vordert van de partijen aan wie het Ruwaard is verkocht en van de curatoren betaling van het met het Ruwaard van Putten overeengekomen bedrag aan goodwill. Geen van de gestelde grondslagen – onrechtmatige daad, onrechtmatig profiteren, ongerechtvaardigde verrijking – slaagt echter en de rechtbank wijst de vordering af. 20-01-2016
- Rechtbank Oost-Brabant In de onderhavige zaak gaat het om de nietigheid van een opzegging door een huisartsenpost van een overeenkomst met een aangesloten huisarts. Gelet op het bijzondere maatschappelijke en publieke belang dat door een huisartsenpost moet worden gediend bij de spoedeisende zorg voor de patiënt mag de huisartsenpost alleen in uitzonderlijke gevallen de aansluitovereenkomst met een huisarts die bevoegd zijn praktijk uitoefent opzeggen. Opzegging is ultimum remedium. 13-01-2016
- Rechtbank Midden-Nederland In de onderhavige casus gaat het om polsletsel bij een apothekersassistente in een ziekenhuis. Dit letsel is opgedaan bij een botsing met een verpleegkundige op de gang. Er volgt geen aansprakelijkheid van het ziekenhuis. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich spoedeisende situaties kunnen voordoen in een ziekenhuis. Het betreft hier dan ook een ongelukkige samenloop van omstandigheden. 06-01-2016
- Rechtbank Midden-Nederland In de onderhavige zaak spreekt een onderaannemer van AWBZ-zorg (thans Wlz-zorg) op grond van zijn overeenkomst met succes de hoofdaannemer aan voor de vergoeding van door hem geleverde overproductie. Deze overproductie viel buiten het door de hoofdaannemer gecontracteerde omzetplafond. 30-12-2015
- Rechtbank Midden-Nederland In de onderhavige zaak gaat het om een zorgverzekeraar en een zorgaanbieder die procesafspraken maken om mislukte contractonderhandelingen vlot te trekken. De partijen komen er desondanks niet uit. De voorzieningenrechter oordeelt dat bij het afgesproken proces transparantie en het beginsel van hoor en wederhoor in acht moeten worden genomen. Omdat de zorgverzekeraar dat niet bij alle processtappen heeft gedaan, handelt hij onzorgvuldig jegens de zorgaanbieder. De voorzieningenrechter wijst om die reden de vordering tot dooronderhandelen (conform de procesafspraken) toe. 24-12-2015
Tuchtcolleges
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg In de onderhavige zaak verwijt klager verweerder, tandarts, dat hij tekort is geschoten in de orthodontische behandeling en dat hij klager onheus bejegend heeft. Het RTG en het CTG verklaren de klacht ongegrond. Het CTG overweegt dat in het onderhavige geval geen aanleiding bestaat de door klager gemaakte clandestiene geluidsopnamen uit te sluiten van het bewijs van wat over en weer tussen partijen is gezegd. 11-02-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Klagers verwijten verweerder, psychiatrisch verpleegkundige, dat hij zich jegens hen schuldig heeft gemaakt aan dreigend en ongeoorloofd gedrag, conclusies heeft getrokken die niet deugen en zich heeft bemoeid met zaken waar hij niets mee van doen heeft. Het RTG verklaart klagers niet-ontvankelijk omdat in het klaagschrift onvoldoende duidelijk wordt wat de feiten en gronden zijn waarop de klacht berust. Het CTG ontvangt klagers wel in hun klacht maar verklaart deze ongegrond. 11-02-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg In de onderhavige zaak gaat het om een klacht over een inmiddels gepensioneerd longarts (verweerder). Hem wordt onder meer verweten dat hij is afgeweken van een landelijke richtlijn over chemotherapie en dat hij heeft nagelaten hierover aantekening in het medisch dossier te maken. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat afwijken van een richtlijn in beginsel – onder motivering daarvan – is toegestaan, maar dat het afwijken en de motivering hiervoor ook (uitgebreid) met de betrokken patiënt moeten worden besproken. De klacht is in zoverre gegrond. De maatregel van waarschuwing wordt gehandhaafd omdat verweerder geen praktijk meer uitoefent. 09-02-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage Verweerster, huisarts, in deze kwestie is in eerste instantie terughoudend met het verstrekken van medische informatie over de zoon van klager, die niet thuis woont. Na het inwinnen van juridisch advies heeft verweerster het dossier alsnog opgestuurd. Dit is niet klachtwaardig. Dat in eerste instantie terughoudend is omgegaan met informatie over andere (mede)behandelaars is dit evenmin. De klacht is ongegrond. 09-02-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg In de onderhavige zaak gaat het om een klacht over het handelen van een longarts (verweerder) ter zake van de behandeling van een inmiddels overleden patiënt. Verweerder wordt in eerste aanleg onder meer verweten dat hij niet eerder een MRI van de hersenen van de patiënt heeft gemaakt of ervoor heeft gezorgd dat deze zou worden gemaakt. Tegen de gegrondverklaring van dit klachtonderdeel wordt niet geappelleerd. In eerste aanleg wordt een waarschuwing gegeven ter zake van het gegrond verklaarde klachtonderdeel. Het beroep wordt verworpen; de gegrondverklaring van de klacht over de MRI-scan blijft aldus gehandhaafd. 09-02-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage In de onderhavige zaak verwijten klagers verweerder, huisarts, dat hij hen ten onrechte heeft beschuldigd van een psychische stoornis (hun lesbische relatie), klagers heeft gediscrimineerd en vernederd, de privacy van klagers heeft aangetast en zeer onprofessioneel heeft gehandeld door klagers als uitschot van de maatschappij te bestempelen en te behandelen. Het RTG wijst de klacht in de raadkamer af. 09-02-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage In de onderhavige zaak gaat het om een klacht tegen een chirurg, die als hoofdbehandelaar vanaf de binnenkomst van klaagster op de SEH tot haar ontslag nooit bij de behandeling aanwezig of betrokken is geweest. Het RTG verklaart de klachten over onder andere onjuiste behandeling en informatieverstrekking ongegrond. De arts is in het algemeen niet verplicht om (bij een verschil van mening met de patiënt over de behandeling) op de mogelijkheid van het aanvragen van een second opinion te wijzen. 02-02-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage In de onderhavige zaak gaat het om een klacht tegen een psychiater, die (mede) in opdracht van het CBR – in verband met invorderingsprocedures – werkt. Verweerder heeft in deze kwestie ter zake van een onderzoek bij klaagster voor het CBR een tweetal rapporten opgesteld. De rapporten zien op hetzelfde onderzoek, maar de inhoud – en conclusies – ervan verschilt wezenlijk, ondanks het feit dat de onderzoeksbevindingen in het tweede rapport op een punt zijn aangevuld ten opzichte van het eerste. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt – aan de hand van de door het Centraal Tuchtcollege ontwikkelde normen waaraan een rapport als het onderhavige moet voldoen – dat, omdat er sprake was van een enkele wijziging in de onderzoeksbevindingen, van verweerder een grondige en consistente onderbouwing van zijn gewijzigde conclusies gevergd had mogen worden. Ook had gevergd mogen worden dat verweerder in het tweede rapport had vermeld dat er sprake was van een heroverweging op basis van nieuwe gegevens, althans dat er sprake was van het inzichtelijker maken van het rapport. Er wordt een berisping opgelegd. 02-02-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven In de onderhavige zaak gaat het om een (advies)rapport dat door verweerder, gz-psycholoog, is opgesteld in het kader van een echtscheidingsprocedure. Het gaat er hierbij om wat de hoofdverblijfplaats van het kind zou moeten zijn. Dit (advies)rapport schiet tekort op alle daarvoor door het Centraal Tuchtcollege geformuleerde criteria: het betrokken kind is niet onderzocht of behandeld, maar wel aangeduid als cliënt, de naam van de opdrachtgever (vader) ontbreekt, waardoor het rapport voor verwarring heeft gezorgd, klaagster (moeder) was niet op de hoogte van het rapport en er is sprake van een ernstige inbreuk op de privacy van klaagster door het vermelden van haar detentie. Er volgt schorsing van een maand. 01-02-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven In de onderhavige zaak gaat het om een klacht over een door verweerder – gz-psycholoog – opgesteld rapport inzake de zoon van klaagster. In het rapport komt een aantal passages voor, waarin ook – in algemene zin – klaagster en haar relatie met haar zoon aan de orde komen. Omdat de desbetreffende passages zijn gebaseerd op de mededelingen van zoon en klaagster en de passages verweerder ook eenvoudig had kunnen (laten) aanpassen, wordt de klacht ongegrond verklaard. 13-01-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg In de onderhavige zaak verwijt klager verweerder, verzekeringsarts, dat hij zonder dat hij klager heeft onderzocht, klager mentaal ziek heeft verklaard. Het RTG wijst de klacht af. Verweerder heeft in zijn plan van aanpak geschreven dat klager was uitgevallen met mentale problemen, maar dit is een feitelijke conclusie die hij op basis van de hem ter beschikking staande gegevens kon en mocht trekken. In hoger beroep verenigt het CTG zich met dit oordeel. 05-01-2016