Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.
Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.
Rapportage met procedurele gebreken geen basis voor beoordeling aansprakelijkheid
Deze periode kenmerkte zich door de publicatie van een aantal deelgeschilprocedures in kwesties van vermeende aansprakelijkheid van een hulpverlener. Een van die procedures speelde bij de Rechtbank Gelderland en zag op de vraag of het ziekenhuis aansprakelijk kon worden gehouden voor een perforatie van de baarmoeder en darm bij een curettage (GZR 2016-0034). Deze curettage volgde op een achtergebleven placenta na een bevalling. De rechtbank oordeelde evenwel dat voor de beantwoording van die vraag een deskundigenrapportage nodig was. Daarmee werd een tweede vraag van belang: mochten partijen afgaan op het reeds uitgebrachte oordeel van de deskundige die verzuimd had in zijn rapportage blijk te geven van een reactie op het commentaar van het ziekenhuis op de eerste conceptversie van het rapport? Nee, aldus de rechtbank. Een dergelijk rapport vertoont procedurele gebreken die maken dat het niet kan worden meegenomen.
Ongeschikte PIP-borstprothesen niet voor rekening van de zorgaanbieders
De volgende uitspraak waar ik u op wijs, betreft eveneens een kwestie van medische aansprakelijkheid: de PIP-borstprothese-kwestie (GZR 2016-0035). De zaak speelde bij de Rechtbank Amsterdam en was aanhangig gemaakt door 21 zorgverzekeraars. Deze zorgverzekeraars hadden uitkeringen gedaan aan bij hen verzekerde patiënten die een borstoperatie hebben ondergaan, waarbij een borstprothese van het merk Poly Implant Prothèse (PIP) was ingebracht. Gedaagd waren 27 zorgaanbieders. De kern van het geschil spitste zich toe op de vraag of de schade die het gevolg is van de ongeschikte borstprothesen gedragen moet worden door de patiënt, althans de zorgverzekeraar van de patiënt, dan wel door de zorgaanbieders. De zorgverzekeraars achtten de zorgaanbieders primair op grond van artikel 6:74 BW jo. artikel 6:77 BW aansprakelijk voor de door de patiënten geleden schade. Artikel 6:77 BW bepaalt dat, indien bij de uitvoering van een verbintenis gebruik wordt gemaakt van een zaak die daartoe ongeschikt is, de tekortkoming die daardoor ontstaat de schuldenaar wordt toegerekend, tenzij dit, gelet op inhoud en strekking van de rechtshandeling waaruit de verbintenis voortspruit, volgens de in het verkeer geldende opvattingen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk zou zijn. De rechtbank heeft dat laatste het geval geacht. Toerekening is volgens de rechtbank onredelijk omdat de zorgaanbieders een inspanningsverplichting hadden en zij volgens de rechtbank (in beginsel) op het CE-keurmerk mochten vertrouwen, terwijl er geen aanwijzingen waren dat de veiligheid van de implantaten niet deugde. Naar verluidt, wordt er tegen deze uitspraak sprongcassatie ingesteld.
Verband van echtgenoten gericht op gezamenlijke zorgverlening is een zorginstelling
Een derde uitspraak waar ik u op wijs, betreft een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (GZR 2016-0039). In de kwestie die voorlag, had de staatssecretaris van VWS een op artikel 8 van de Kwaliteitswet Zorginstellingen gebaseerde schriftelijke aanwijzing gegeven aan twee echtgenoten om de zorgverlening (gedeeltelijk) te staken. Deze echtgenoten waren zorgaanbieders die vanuit huis zorg verrichtten. Daarmee stond in de procedure centraal of sprake was van een zorginstelling als bedoeld in de Kwaliteitswet Zorginstellingen. Ja, aldus de Afdeling. De echtgenoten profileerden zichzelf immers beiden als zorgverlener en verleenden de zorg gezamenlijk. Zij hadden tegen de Inspectie voor de Gezondheidszorg verklaard dat zij jaarlijks een vergaderschema opstelden en overleggen hielden. Zij maakten geen notulen of rapportages, omdat zij elkaar de hele dag spraken over de cliënten. Deze verklaringen duiden volgens de Afdeling op een samenwerkingsverband gericht op de gezamenlijke verlening van zorg.
Procedure inbeslagname stukken bij een derde, niet de geheimhouder
Een vierde en vijfde uitspraak die de moeite van het lezen waard zijn, betreffen twee uitspraken van de Hoge Raad over inbeslagname van ‘geheime’ stukken bij een derde, niet zijnde de geheimhouder (GZR 2016-044 en GZR 2016-0045). In de eerste uitspraak heeft de Hoge Raad uitgelegd hoe moet worden gehandeld als dat geheime stuk niet bij de geheimhouder zelf, maar bij een derde in beslag wordt genomen, en deze derde een beroep doet op het verschoningsrecht van de geheimhouder. Deze derde moet een klaagschrift indienen bij de rechter-commissaris en daarbij een beroep doen op het verschoningsrecht. De geheimhouder dient in de beoordeling te worden betrokken. De geheimhouder zelf heeft ook de mogelijkheid om een klaagschrift in te dienen. Als de geheimhouder dat doet, dan zijn er twee mogelijkheden: indien de rechter onherroepelijk vaststelt, dat de inbeslagname in strijd is met het verschoningsrecht, dan wordt het klaagschrift van de derde (niet-geheimhouder) alsnog gegrond verklaard en is kennisneming niet toegestaan. Indien de rechter oordeelt dat het verschoningsrecht zich niet tegen de inbeslagname verzet, dan wordt de derde onder wie het stuk in beslag was genomen, in zijn klaagschrift voor wat betreft het beroep op het beroepsgeheim niet-ontvankelijk verklaard; over eventuele andere gronden van het beklag dient de rechter-commissaris dan alsnog een beslissing te nemen. Een en ander geldt ook als die derde een instelling is.
Overeenkomsten van beheer en exploitatie opgezegd zonder schadevergoedingsplicht
De laatste uitspraak waar ik u op wijs, betreft een uitspraak in de nieuwe rubriek ‘zorg-vastgoed’. Het gaat om een arrest van het Gerechtshof Amsterdam aangaande de kwalificatie van overeenkomsten van beheer en exploitatie gesloten tussen Woonzorg en Stichting Amstelring (GZR 2016-0048). In die overeenkomsten staan bepalingen over opzegging van de overeenkomsten, van welke mogelijkheid Amstelring gebruik heeft gemaakt. Woonzorg heeft de opzegging niet aanvaard en heeft geweigerd om mee te werken aan de oplevering omdat volgens Woonzorg een looptijd van vijftig jaar is afgesproken. Het hof heeft evenwel met inachtneming van het Haviltex-criterium geoordeeld dat een looptijd van vijftig jaar niet de bedoeling van partijen kan zijn geweest en Amstelring dus ook niet schadeplichtig is. Het hof heeft voorts geoordeeld dat Amstelring de overeenkomst mocht opzeggen, omdat sprake is van de situatie dat het ongewijzigd voortbestaan van de overeenkomsten in redelijkheid niet gevergd kon worden van Amstelring. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit overleg tussen partijen bleek dat een aanpassing van de panden waarop de overeenkomsten zagen niet meer kon leiden tot rendabele exploitatie. De daaraan verbonden hoge kosten, leegstand van de appartementen en het ontbreken van een reële toekomst voor de bejaardenhuizen hebben aan dat oordeel bijgedragen.
Annotaties
Verder maak ik u ook graag attent op onze annotaties. Dit keer treft u een annotatie van ondergetekende bij de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam over de PIP-borstprothesen (GZR 2016-0035). De rechtbank oordeelde in het kader van de redelijkheid van de toerekening van de tekortkoming door het gebruik van de ongeschikte borstprothesen dat een arts in beginsel mag vertrouwen op de door een ‘notified body’ afgegeven CE-markering. Deze CE-markering is echter niet meer dan een papieren onderzoek en de vraag is dan ook of juist deze CE-markering een leidende rol mag spelen. In de annotatie leest u hoe de vergunningverlening in zijn werk gaat en welke rol de onbekendheid met het gebrek van een prothese speelt bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van de hulpverlener.
Een andere annotatie is afkomstig van Joost Wasser (Holla advocaten). Zijn annotatie betreft de uitspraken van de Hoge Raad over de inbeslagname van stukken die niet onder de geheimhouder zelf liggen maar bij een derde (GZR 2016-0044 en GZR 2016-0045). Joost schetst de nieuwe procedure van inbeslagname en de regels die de Hoge Raad heeft geschetst. Ook wijdt hij een woord aan de stukken die onder het verschoningsrecht vallen.
Scripties
Aan de lijst van scripties is inmiddels een nieuwe toegevoegd, de scriptie van Irma van Mil (UvA). Irma deed onderzoek naar de meldplicht van een calamiteit in de Geestelijke Gezondheidszorg. De aanleiding hiervoor was de onduidelijkheid bij instellingen wanneer nu sprake is van een calamiteit en dus tot melding bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg moet worden overgegaan. Irma gaat in haar scriptie uitgebreid in op de (verschillen in) definiëring en oude en nieuwe wetgeving. Zij maakte gebruik van casussen uit de praktijk en interviewde een aantal zorgverleners. Absoluut het lezen waard.
Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.
Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@budh.nl.
Alvast een goed weekend.
Met vriendelijke groet,
Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR-Updates
Hoge Raad
- Hoge Raad De door de Hoge Raad in ECLI:NL:HR:2015:3076 geformuleerde (versnelde) procedure in het geval van een beklag tegen inbeslagname van geheimhouderstukken door een ander dan de geheimhouder vindt toepassing in het geval deze derde zich op het afgeleid verschoningsrecht beroept. De afgeleid geheimhouder mag voldoening aan de vordering tot uitlevering niet uitstellen totdat hij de geheimhouder heeft geconsulteerd. 22-12-2015
- Hoge Raad De Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit heeft geleid tot een gewijzigde (versnelde) procedure in het geval een geheimhouder klaagt over inbeslagname – onder hem – van geheimhouderstukken. De wetgever heeft geen regeling getroffen voor het geval de inbeslagname niet bij de geheimhouder maar bij een derde plaatsvindt. De Hoge Raad vult deze lacune op en komt met een regeling. 13-10-2015
Hof
- Gerechtshof Den Haag Een inkoopprocedure met vragenronde betekent dat de inschrijver geen toelichting van de opdrachtgever mag verwachten. Inschrijvers op inkoopprocedures moeten goed letten op de inkoopvorm en op hetgeen gevraagd wordt en vragen stellen over onduidelijkheden. 15-12-2015
- Gerechtshof Amsterdam In de onderhavige zaak stond de vraag centraal of het enkel aantreffen van asbesthoudend materiaal in het bedrijfspand van de werkgever voldoende is om een beroep te doen op de werkgeversaansprakelijkheid bij het oplopen van een asbestgerelateerde ziekte door een (ex-)werknemer. De rechtbank beantwoordde deze vraag bevestigend. Het hof overweegt dat de enkele aanwezigheid van asbest in het gebouw niet leidt tot schadelijke blootstelling. De passieve emissie van asbestvezels is niet schadelijk, waardoor het causale verband tussen het (administratieve) werk en de longaandoening moeilijk is aan te tonen. 01-12-2015
- Gerechtshof Amsterdam Bij de kwalificatie van een huurovereenkomst van een zorgcentrum dient te worden gekeken naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de daarin opgenomen bepalingen mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex). Tussentijdse opzegging is in dit geval toegestaan omdat voortzetting van de huur in redelijkheid niet gevergd kan worden. 24-11-2015
Rechtbank
- Rechtbank Amsterdam De onderhavige procedure is aanhangig gemaakt door 21 zorgverzekeraars. Deze zorgverzekeraars hebben uitkeringen gedaan aan bij hen verzekerde patiënten die een borstoperatie hebben ondergaan, waarbij een borstprothese van het merk Poly Implant Prothèse (hierna: PIP) is ingebracht. Gedaagd zijn 27 zorgaanbieders. De kern van het geschil spitst zich toe op de vraag of de schade die het gevolg is van de ongeschikte implantaten dient te worden gedragen door de patiënt, althans de zorgverzekeraar van de patiënt, dan wel door de zorgaanbieders. De zorgverzekeraars achten de zorgaanbieders primair op grond van artikel 6:74 jo. artikel 6:77 BW aansprakelijk voor de schade geleden door de patiënten die hersteloperaties hebben ondergaan. Artikel 6:77 BW bepaalt dat, indien bij de uitvoering van een verbintenis gebruik wordt gemaakt van een zaak die daartoe ongeschikt is, de tekortkoming die daardoor ontstaat de schuldenaar wordt toegerekend, tenzij dit, gelet op inhoud en strekking van de rechtshandeling waaruit de verbintenis voortspruit, volgens de in het verkeer geldende opvattingen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk zou zijn. De rechtbank heeft dat laatste het geval geacht. Toerekening is volgens de rechtbank onredelijk omdat de zorgaanbieders een inspanningsverplichting hadden en zij volgens de rechtbank op het CE-keurmerk mochten vertrouwen, terwijl er geen aanwijzingen waren dat de veiligheid van de implantaten niet deugde. 20-01-2016
- Rechtbank Den Haag De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op een fatale contractuele vervaltermijn. 28-12-2015
- Rechtbank Gelderland In de onderhavige zaak gaat het om een bevel aan een ziekenhuis om de tweewekelijkse behandeling ten behoeve van twee broers met een ernstige, zeer zeldzame erfelijke ziekte tweewekelijks in een weekend te laten plaatsvinden tot uiterlijk 1 juli 2016. Dit bevel is gegeven na een belangenafweging. Het ziekenhuis hoeft niet gedurende de gehele opleiding van een van de broers of zelfs langer door te gaan met behandeling in het weekend, maar de broers moeten wel een duidelijke termijn krijgen voordat de behandeling in het weekend eindigt, zodat zij een alternatief kunnen vinden of zich aan de nieuwe situatie kunnen aanpassen en met het ziekenhuis kunnen overleggen over de wijze waarop de behandeling na afloop van de termijn vorm moet krijgen. 18-12-2015
- Rechtbank Gelderland De onderhavige deelgeschilprocedure betreft een fysiotherapeutische behandeling van een patiënte, geboren in 1935. Patiënte heeft tijdens een van haar behandeling een knappend geluid gehoord en pijn ervaren. Enkele dagen later is bij patiënte een dwarslaesie geconstateerd. De deelgeschilrechter is verzocht een uitspraak te doen over het causaal verband (toepassing omkeringsregel) tussen de behandeling en de dwarslaesie evenals over de aansprakelijkheid. De deelgeschilrechter heeft de verzoeken afgewezen. 22-07-2015
- Rechtbank Gelderland De onderhavige deelgeschilprocedure ziet op een curettage na een bevalling in 2004 met achtergebleven placenta. Bij deze curettage is de baarmoeder en de darm geperforeerd. Een en ander heeft geleid tot schade, waarvoor de vrouw het ziekenhuis aansprakelijk acht. De verklaring voor recht daartoe wordt echter afgewezen evenals het verzoek om te bepalen dat van het deskundigenrapport moet worden uitgegaan. Het deskundigenrapport bevat procedurele gebreken. Zonder een deskundigenrapport kan echter ook de aansprakelijkheid niet worden vastgesteld. 19-05-2015
Raad van State
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Tuchtcolleges
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle In de onderhavige zaak gaat het om een tandarts die de basisprincipes van goede tandheelgeneeskundige zorg nalaat bij een risicopatiënt. Er is sprake van gebrekkige dossiervoering en er is geen behandelplan. De tandarts krijgt een berisping opgelegd. 29-01-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Een gz-psycholoog krijgt een berisping, omdat zij gegevens over klaagster zonder toestemming van klaagster aan haar adoptiemoeder heeft verstrekt. Daarnaast heeft zij klaagster geen (volledige) inzage in haar dossier gegeven en is haar opvatting over de dossierplicht onjuist. 29-01-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Verweerster is gezondheidspsycholoog. Klaagster is in 2002-2003 bij verweerster in behandeling geweest. In 2014 vroeg klaagster om inzage in haar dossier. Dit bleek niet meer mogelijk, het dossier was in 2013 reeds vernietigd. Dit levert handelen op in strijd met de wettelijke bewaartermijn van vijftien jaar. Verweerster krijgt een waarschuwing. 29-01-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg In de onderhavige zaak gaat het om een neuroloog die een diagnose mist. Dit is verwijtbaar vanwege het feit dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan en een inadequate reactie heeft vertoond op de verslechtering van klaagsters toestand. Het medisch dossier van de eerste vier dagen opname van patiënte ontbreekt, dit wordt echter in hoger beroep niet aan de neuroloog toegerekend. De opgelegde maatregel – gedeeltelijke ontzegging (alleen onder supervisie neurologie uitoefenen) – blijft met eenparigheid van stemmen in stand. 28-01-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg In de onderhavige zaak gaat het om een hoger beroep. Dit is ingediend door klaagster, die na het indienen hiervan is overleden. Het hoger beroep is ontvankelijk. Het opzeggen van de behandelovereenkomst met klaagster door de huisarts heeft in overleg met haar moeder als contactpersoon plaatsgevonden. Er waren gewichtige redenen voor deze opzegging. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard. 28-01-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Een bedrijfsarts trekt op basis van een onvolledig onderzoek een ongefundeerde conclusie. Hij stelt dat het ziekteverzuim van de werknemer het gevolg is van een arbeidsconflict, terwijl er medische redenen voor het verzuim zijn. De bedrijfsarts toont geen inzicht in zijn eigen handelen en krijgt een berisping die in hoger beroep in stand blijft. Het CTG uit zorg over recidive. 28-01-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage In de onderhavige zaak gaat het om een waarnemend tandarts die geen Nederlands spreekt. De taaltoets is echter niet verplicht voor buitenlandse tandartsen die in Nederland hun beroep uitoefenen. Er dienen wel voldoende waarborgen te zijn voor goede communicatie met patiënten. Het consult met klager is niet goed verlopen, maar de handelwijze van tandarts is geen reden voor een tuchtrechtelijk verwijt. De klachten zijn ongegrond. 26-01-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven In de onderhavige zaak gaat het om een vrouw die overlijdt na bevalling na consult in het ziekenhuis. Er is een spoedlab geïndiceerd, maar de reden daarvan wordt door de AIOS niet besproken met de patiënte en de uitslagen ervan worden door hem niet volledig gecheckt. De gynaecoloog-supervisor (verweerder) is niet verantwoordelijk, de AIOS wel. Het klachtonderdeel dat verweerder verwijt dat hij niet naar de begrafenis van de overleden vrouw is gegaan, is geen nalaten in de zin van de eerste tuchtnorm. 26-01-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven In de onderhavige zaak wordt een psychiater (hoofdbehandelaar) aangeklaagd door de familie van een patiënt die suïcide heeft gepleegd. De familie was erg betrokken bij de patiënt, maar de patiënt wenste geen contact met de familie. De psychiater wordt verweten dat hij niet onderkend geeft dat de patiënt psychotisch was en dat hij onvoldoende regie heeft gevoerd over de andere leden van het behandelteam. Ook heeft de psychiater onvoldoende instructies gegeven aan de overige leden van het team. Hij krijgt een waarschuwing opgelegd. 25-01-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven In de onderhavige zaak gaat het om een totale schildklierverwijdering bij een patiënte, zonder dat daaraan voorafgaand afdoende zekerheid bestond over het bestaan van een maligniteit, terwijl de richtlijn wel voorschrijft dat deze zekerheid eerst verkregen dient te worden. De IGZ dient na de melding een klacht in. De klacht wordt grotendeels gegrond verklaard. Volstaan wordt met een waarschuwing omdat de kans op herhaling als gering wordt ingeschat. 25-01-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg In de onderhavige zaak gaat het om een verpleegkundige die (te) kort na de beëindiging van de behandelrelatie een (seksuele) relatie aangaat met een patiënte. Zijn (ex)werkgever doet een melding bij de IGZ en dient een klacht in. In eerste aanleg heeft het Regionaal Tuchtcollege een schorsing van drie maanden opgelegd, in hoger beroep komt het tot een schorsing van zes maanden (ingesteld door de IGZ), omdat gebleken is dat de verpleegkundige niet alleen tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in strijd met de richtlijnen de relatie aan te gaan, maar daarover ook niet eerlijk is geweest. 19-01-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg In de onderhavige zaak gaat het om een klacht tegen een huisarts omdat deze aan klager geen medicijnen heeft voorgeschreven in verband met een te hoog cholesterol. Volgens klager heeft de huisarts hem gediscrimineerd omdat deze opmerkingen maakte over het risico op hart- en vaatziekten in combinatie met de donkere huidskleur van klager. De arts kan geen discriminatie worden verweten; mensen met een donkere huidskleur lopen feitelijk gezien meer risico op hart- en vaatziekten. Het beroep wordt verworpen. 19-01-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg In de onderhavige zaak gaat het om een klacht tegen een huisarts wegens het niet-tijdig stellen van een diagnose. De arts is als praktijkhouder echter niet verantwoordelijk voor andere in de praktijk werkzame BIG-geregistreerde huisartsen die bij de behandeling van de patiënt betrokken zijn. Het beroep wordt verworpen. 19-01-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg In de onderhavige zaak klaagt een patiënt dat de operatie is uitgevoerd door een arts-assistent en niet door diens supervisor. Daarnaast zou verweerder de operatie niet op een juiste wijze hebben uitgevoerd door slechts op één niveau en niet op meerdere niveaus tegelijk te opereren. Het CTG verwerpt het beroep. 19-01-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen In de onderhavige zaak gaat het om een klacht van de IGZ tegen een verpleegkundige wegens grensoverschrijdend handelen jegens cliënten van een GGZ-instelling. Hierbij heeft de verpleegkundige niet steeds de vereiste professionele afstand bewaard. Het RTG acht het handelen van de verpleegkundige laakbaar en legt hem een berisping op. 19-01-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen In de onderhavige zaak gaat het om een klacht van de IGZ tegen een kinder- en jeugdverpleegkundige. Deze heeft grensoverschrijdend gedrag vertoond jegens een elfjarige ex-patiënte. De verpleegkundige wordt de bevoegdheid ontzegd om nog langer als kinder- en jeugdverpleegkundige te werken. 19-01-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Een cardioloog wordt door zijn patiënt aangeklaagd vanwege het langdurig voorschrijven van een combinatie van medicijnen die klager in een risicovolle situatie zou hebben gebracht. Het CTG acht de handelwijze van de cardioloog correct, nu hij tijdens de controle, na het stellen van algemene vragen aan klager, ook heeft gevraagd naar de medicatie die op dat moment gebruikt werd. Niet vastgesteld kan worden dat klager niet in staat was om deze vraag op adequate wijze te beantwoorden. Het CTG verwerpt het beroep. 19-01-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven Een werknemer met psychische problemen verwijt zijn bedrijfsarts dat deze bij het eerste contact heeft volstaan met een telefonisch consult en hem niet in persoon heeft gezien. Het RTG stelt dat, alleen indien blijkt dat de arts met een telefonisch consult onvoldoende anamnestische of objectief medische informatie verkrijgt, niet kan worden volstaan met een telefonisch consult. De klacht wordt afgewezen. 18-01-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Klager is scheikundig ingenieur. Hij stelt dat hij door het omgaan met bepaalde stoffen de schildersziekte heeft opgelopen. Klager klaagt over de longarts die als deskundige heeft gerapporteerd op verzoek van het gerechtshof. Hij stelt dat de rapportage niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het RTG oordeelt echter dat de rapportage wel voldoet aan de eisen. De klacht is kennelijk ongegrond. 18-01-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg In de onderhavige zaak verwijt klaagster verweerster, jeugdarts, dat deze haar beroepsgeheim heeft geschonden door een anonieme melding over (tekenen van) postnatale depressie zonder toestemming van klaagster te hebben doorgezet aan de huisarts van klaagster. Het RTG verklaart de klacht gegrond en berispt verweerster. Ook het CTG verklaart de klacht gegrond, maar legt de lichtere maatregel van waarschuwing op. Anders dan het RTG is het CTG van oordeel dat het feitelijke doormelden door de verpleegkundige, niet aan de huisarts doch aan diens praktijkassistent, niet te herleiden is tot de gezamenlijk genomen beslissing van de verpleegkundige en de arts tot dat doormelden. 12-01-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Verweerster, internist, wordt door nabestaanden van de overleden patiënte verweten (i) dat zij op basis van onvolledige niet actuele informatie besloten heeft dat patiënte niet meer gereanimeerd diende te worden als dit nodig mocht blijken en (ii) daarbij het besluit tot niet reanimeren niet heeft besproken met patiënte en haar familie. Voorts (iii) wordt verweerster verweten dat de gestelde behandelingsbeperking zowel direct als indirect geleid heeft tot het vroegtijdig overlijden van patiënte. Het RTG Den Haag heeft de drie klachtonderdelen afgewezen. Het CTG verwijt verweerster dat zij niet voldoende duidelijk met de familie van patiënte heeft gecommuniceerd over het besluit om niet te reanimeren en legt een waarschuwing op. 12-01-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage In deze zaak gaat het om een arts, die op aanvraag van de IND twee medische adviezen heeft opgesteld in de zin van het Protocol Horen en Beslissen. Klager is het in de onderhavige situatie niet eens met de medische adviezen van de arts. Hij is van mening dat in de adviezen niet op overzichtelijke wijze is uiteengezet op welke gronden zij zien, dat zij geen steun vinden in de feiten, bevindingen en omstandigheden en dat de getrokken conclusie onjuist is. Het college wijst de klacht af. 12-01-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven In de onderhavige zaak gaat het om een klacht tegen een psychiater die strafrechtelijk is veroordeeld wegens het in bezit hebben van kinderporno. Om die reden heeft het tuchtcollege bij beslissing van 20 maart 2015 op klagen van de IGZ aan verweerder de bevoegdheid ontzegd om een minderjarige te behandelen. Klaagster is in 2012 verwezen naar de praktijk waar verweerder destijds werkzaam was als psychiater. Zij klaagt thans dat verweerder met zijn achtergrond van kinderporno haar als slachtoffer van seksueel misbruik in de jeugd heeft behandeld. Vanwege het beginsel van ne bis in idem is klaagster thans niet-ontvankelijk in haar klacht. De klachtonderdelen met betrekking tot onvolledige dossiervoering, onduidelijkheid over het hoofdbehandelaarschap en het niet-schrijven van een huisartsenbrief zijn ongegrond. 18-12-2015
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven In de onderhavige zaak gaat het om een arts die vanuit vriendschap een behandelrelatie is aangegaan met patiënte. Als behandelmethode wordt Pelvic Release gekozen: deze methode bestaat uit massage, onder andere van de genitaliën. Vervolgens komt het tot het omhelzen van patiënte, naakt zwemmen en zweethutsessies, zoenen en met de vinger binnendringen in de vagina van patiënte. De klachten luiden: (i) de arts is te ver doorgedrongen in de privésfeer van patiënte en hij heeft met onvoldoende professionele distantie en grensoverschrijdend gehandeld; (ii) de arts heeft op onverantwoorde wijze een grensoverschrijdende behandeling toegepast die bij geen enkele indicatie algemeen aanvaard is in de medische wereld. Deze klachten zijn gegrond. De arts heeft gehandeld in strijd met artikel 7:453 BW en de KNMG-richtlijnen. De arts wordt verweten: gebrek aan inzicht en het ontbreken van waarborgen ter voorkoming van soortgelijk handelen in de toekomst. Daarnaast is hij doorgegaan met het geven van lichaamsgerichte therapieën met wederzijdse aanraking: de kans op recidive wordt dan ook zeer groot geacht. Het RTG legt een doorhaling van de inschrijving in het register op. 17-12-2015