Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.
Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.
Besnijdenis zonder toestemming moeder niet ‘comme il faut’
De eerste uitspraak waar ik uw aandacht voor vraag, ziet op de besnijdenis van een minderjarige jongen (GZR 2016-0361). Aan de Rechtbank Rotterdam lag de vraag voor of Sanitas Huisartsen c.s. onrechtmatig hadden gehandeld door de desbetreffende besnijdenis uit te voeren, terwijl er niet geverifieerd was of de gezaghebbende moeder daarvoor toestemming had gegeven. De rechtbank beantwoordde deze vraag bevestigend. In zijn overwegingen haalde de rechtbank relevante uitspraken van de tuchtrechter aan waaruit volgt dat een huisarts alleen van veronderstelde toestemming van de niet aanwezige ouder mag uitgaan als er geen sprake is van een ingrijpende, niet-noodzakelijke of ongebruikelijke behandeling van het kind. De rechtbank benadrukte dat de 'KNMG-Wegwijzer dubbele toestemming gezagdragende ouders voor behandeling van minderjarige kinderen' van 28 oktober 2011 van een andere opvatting getuigt (als een ouder met een verzoek bij de huisarts komt, dan mag de huisarts van veronderstelde toestemming van de andere ouder uitgaan tenzij er aanwijzingen zijn dat die toestemming er niet is), maar onjuist is en in die zin misleidend. De rechtbank achtte evident dat een besnijdenis om andere dan medische redenen onder de categorie 'ingrijpende, niet-noodzakelijke of ongebruikelijke behandeling' valt en dat toestemming van de moeder dus vereist was (art. 7:465 lid 1 BW).
Bestuurlijke fusie na deugdelijk onderzoek terecht geweigerd
De volgende uitspraak is eveneens afkomstig van de Rechtbank Rotterdam, maar ziet op een mededingingskwestie (GZR 2016-0362). De ACM had een vergunning geweigerd voor het tot stand brengen van een bestuurlijke fusie tussen het Albert Schweitzer Ziekenhuis en de Rivas Zorggroep en de vraag lag voor of dat terecht was. De rechtbank beantwoordde deze vraag bevestigend en overwoog in dat verband ten eerste dat de ACM zorgvuldig onderzoek had verricht naar de geografische markt en dat zij op basis van haar onderzoeken voldoende aannemelijk had gemaakt dat de ziekenhuizen belangrijke alternatieven voor elkaar vormen en dat door de voorgenomen concentratie een significante mate van concurrentiedruk zou wegvallen. Daarnaast achtte de rechtbank het voldoende aannemelijk dat de concurrentiedruk van andere ziekenhuizen beperkt zou zijn. Voorts overwoog de rechtbank dat het onderzoek dat de ACM onder de verzekeraars had verricht aan de daarvoor geldende zorgvuldigheidseisen had voldaan, nu de ACM de verzekeraars op meerdere momenten had gesproken en hen had gevraagd om hun standpunten over (het gebrek aan) disciplineringsmogelijkheden te onderbouwen. Ten aanzien van de voorgestelde remedie – een prijsplafond gedurende twee jaar en behoud van het zorgprofiel gedurende vijf jaar – overwoog de rechtbank dat de ACM zich terecht op het standpunt had gesteld dat deze remedie onvoldoende zekerheid kon bieden, nu de remedie ertoe zou leiden dat de ACM de ziekenhuizen zou moeten reguleren wat prijs en kwaliteit betreft, terwijl vóór de fusie de markt zonder regulering goed functioneerde.
Oordeel deskundige niet voor andermans ogen
Voorts wijs ik u op een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in een geschil betreffende de aansprakelijkheid van het Waterlandziekenhuis en een aldaar werkzame gynaecoloog voor een kort na de geboorte ontstane dwarslaesie bij een baby (GZR 2016-0363). De uitspraak is van belang vanwege de overwegingen ten aanzien van het verzoek ex artikel 843a Rv en het beroep op de Wet bescherming persoonsgegevens, afkomstig van de geïntimeerde, tevens appellante in het incident en de moeder van de baby. Onderwerp van het verzoek/beroep betrof een oordeel van een door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar benaderde deskundige, welk oordeel niet was gedeeld met de moeder. De deskundige zou evenwel hebben geoordeeld dat de dwarslaesie als een intra-partum trauma gezien moet worden, een oordeel dat de stellingen van de moeder zou onderbouwen. Het hof wees het verzoek echter af en oordeelde daartoe dat iedere partij het recht heeft om haar verdediging in vrijheid en beslotenheid voor te bereiden. Dat is een fundamenteel recht dat voortvloeit uit artikel 6 EVRM. Daartoe behoort ook het in vertrouwen raadplegen van deskundigen teneinde de eigen procespositie te kunnen bepalen. Een aanspraak op inzage in correspondentie die is gewisseld tussen de advocaat en de door de advocaat geraadpleegde deskundige(n) zou inbreuk maken op dit recht en daarmee in strijd komen met het recht op een eerlijk proces. Ook het beroep op de Wet bescherming persoonsgegevens mocht de moeder niet baten. Het hof overwoog, onder verwijzing naar zijn eerdere arrest van 2 februari 2016 (GZR 2016-0090, m.nt. H. de Jager) dat uit de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 juli 2014 (C-141/12 en C-372/12) volgt dat het onderscheid maakt ten aanzien van gegevens in een juridische analyse, in die zin dat gegevens van de aanvrager die in een juridische analyse zijn vermeld persoonsgegevens zijn, maar dat de juridische analyse als zodanig geen persoonsgegeven vormt. Net als in de zaak die werd behandeld in het arrest van 2 februari 2016 doet dat onderscheid ook in deze zaak opgeld, aldus het hof. In casu was volgens het hof namelijk geen sprake van een medisch onderzoek door de deskundige, maar van een medische analyse van bestaande gegevens. Evenals de juridische analyse in de door het Hof van Justitie van de Europese Unie berechte zaak, bevat de medische analyse in de onderhavige zaak geen informatie over de belanghebbende die door de belanghebbende zelf gecontroleerd kan worden op de juistheid ervan, zo ging het hof verder. Alleen die gegevens worden door de Wet bescherming persoonsgegevens beschermd. Dit leidt ertoe dat aan die wet geen verplichting kan worden ontleend om het medisch advies als zodanig te verstrekken.
Crisissituatie reden om beroepsgeheim te mogen doorbreken
De laatste uitspraak waar ik u op wijs, ziet op het beroepsgeheim (GZR 2016-0368). Een forensisch arts had een man (her)beoordeeld nadat deze door de politie was aangehouden. De beoordeling was nodig in verband met de vraag of het gedrag van de man (mogelijk) was veroorzaakt door een psychiatrische stoornis. In het kader van de herbeoordeling had de forensisch arts zonder toestemming van de man contact gehad met de huisarts van de man. De vraag die het Regionaal Tuchtcollege en het Centraal Tuchtcollege moesten beantwoorden, was of de forensisch arts dit had mogen doen, gezien het beroepsgeheim. Dit mocht, aldus de colleges. Bij de man was namelijk sprake van een acuut ziektebeeld (crisissituatie) en om een beter beeld van de situatie te krijgen was contact met de huisarts nodig.
Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.
Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@boomdenhaag.nl.
Alvast een goed weekend.
Met vriendelijke groet,
Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR Updates
Hof
Rechtbank
- Rechtbank Oost-Brabant Verzoekster stelt in een deelgeschilprocedure dat zij sinds haar bevalling last heeft van ernstige bekkeninstabiliteit en dat het Jeroen Bosch Ziekenhuis bij de behandeling onzorgvuldig heeft gehandeld. Als gevolg daarvan is zij grotendeels rolstoelgebonden. Partijen hebben een gezamenlijke expertise laten uitvoeren. Op grond van dat deskundigenrapport kan echter een causaal verband tussen de door verzoekster gestelde verwijten aan het ziekenhuis en haar rolstoel-gebondenheid niet worden aangenomen, aldus de rechtbank. Ook kan verzoekster zich niet met succes beroepen op de omkeringsregel en de leer van de kansschade. Het verzoek wordt daarom afgewezen. 06-10-2016
- Rechtbank Rotterdam De Rechtbank Rotterdam dient te beslissen over de vraag of de ACM terecht een vergunning heeft geweigerd voor het tot stand brengen van een bestuurlijke fusie tussen het Albert Schweitzer Ziekenhuis en de Rivas Zorggroep. De rechtbank oordeelt dat de ACM voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de daadwerkelijke mededinging als gevolg van de voorgenomen fusie op significante wijze wordt belemmerd. Ook heeft de ACM zich volgens de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de voorgestelde remedie onvoldoende zekerheid biedt dat het geconstateerde mededingingsprobleem zonder twijfel en volledig zou worden weggenomen. 29-09-2016
- Rechtbank Rotterdam Aan de Rechtbank Rotterdam ligt ter beoordeling de vraag voor of Sanitas Huisartsen c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door een minderjarige te besnijden zonder toestemming van de moeder. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en wijst in dat verband op de wet en de tuchtrechtspraak. De 'KNMG-Wegwijzer dubbele toestemming gezagdragende ouders voor behandeling van minderjarige kinderen' acht de rechtbank misleidend. 21-09-2016
Tuchtcolleges
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam Verweerster is psychiater en was hoofdbehandelaar van klager. Klager verwijt haar dat zij is tekortgeschoten in de behandeling van klager en haar verantwoordelijkheid als uitvoerend hulpverlener op ernstige wijze heeft verzaakt, als gevolg waarvan de behandeling volgens klager niet van de grond is gekomen. Voorts wordt verweerster verweten dat zij haar beroepsgeheim heeft geschonden, dat zij zich heeft bediend van uitermate subjectieve dossierrapportage, dat de verpleegkundige stelselmatig onjuiste en/of te hoge posten heeft gedeclareerd waarop verweerster geen toezicht heeft gehouden en dat verweerster de behandeling op onjuiste wijze heeft beëindigd. Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond. 04-10-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam Verweerster is sociaalpsychiatrisch verpleegkundige. Klager, een patiënt met onder meer depressieve en angstklachten, verwijt verweerster onder meer dat zij tekort is geschoten in de behandeling, waardoor de behandeling niet van de grond is gekomen. Het tuchtcollege oordeelt dat dit niet aan verweerster kan worden verweten, nu is gebleken dat klager de (behandel)contacten veelal uit de weg ging. De klacht is ongegrond. 04-10-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Verweerder is forensisch arts. Hij heeft klager beoordeeld nadat deze door de politie was aangehouden. De arts heeft klager gezien, zijn huisarts geraadpleegd en geadviseerd om de acute dienst van de RIAGG in te schakelen. Klager verwijt de arts dat hij zonder toestemming contact heeft gezocht met klagers huisarts. In het onderhavige geval, waarin bij klager sprake was van een acuut ziektebeeld, oordeelt het Centraal Tuchtcollege echter dat de arts zich heeft gedragen als een goed hulpverlener door contact met de huisarts van klager op te nemen teneinde een beter beeld van de situatie van klager te krijgen. De klacht is ongegrond. 04-10-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg In deze zaak gaat het om een bedrijfsarts die wordt verweten dat hij tegenstrijdige adviezen heeft uitgebracht en dat hij klager onheus heeft bejegend. De arts heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd en is niet ter zitting verschenen. Het RTG heeft hem een schorsing voor de duur van een maand opgelegd. Het CTG verklaart twee van de drie klachtonderdelen gegrond en legt de maatregel van berisping op, mede omdat de arts zich onvoldoende toetsbaar heeft opgesteld. 04-10-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Het gaat in deze procedure om het handelen van een medisch adviseur. In het kader van een bezwaar tegen een indicatiebesluit heeft verweerder een medisch advies uitgebracht. Klager is de mening toegedaan dat dit advies niet voldoet aan de eisen daaromtrent. Het college in eerste aanleg heeft het advies aangemerkt als een deskundigenrapport en getoetst aan de eisen daaromtrent, zoals deze zijn vastgelegd in de tuchtrechtelijke jurisprudentie. Conclusie is dat de medisch adviseur is gebleven binnen de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening. In hoger beroep trekt het Centraal Tuchtcollege dezelfde conclusie en overweegt daarbij dat de omstandigheid dat de rechtbank het beroep van klager tegen het besluit om het bezwaar ongegrond te verklaren gegrond heeft verklaard, ook geen ander licht op de zaak werpt. Het oordeel van de rechtbank doet niets af aan het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de afwezigheid van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de arts bij de totstandkoming, inhoud en conclusie van het rapport, gezien de maatstaf die bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het professionele handelen van de arts dient te worden gehanteerd. Het beroep wordt dan ook verworpen. 04-10-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen Onderstaande casus heeft betrekking op een verloskundige (verweerster). Klagers verwijten verweerster dat zij het levensbedreigende ziektebeeld bij hun dochter niet heeft herkend (HELLP en/of (pre-)eclampsie) en dus een onjuiste diagnose heeft gesteld. Patiënte is volgens klagers elke vorm van zorg, behalve geruststelling, ontnomen met als gevolg dat zowel zij als haar baby (zeer waarschijnlijk) is overleden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht gegrond verklaard en verweerster een berisping opgelegd. In de uitspraak besteedt het Regionaal Tuchtcollege ook aandacht aan het blijk geven van medeleven in relatie tot een eventuele aansprakelijkstelling. 20-09-2016