Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.
Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.
Fraude heeft weerslag op alle hoedanigheden beroepsbeoefenaar
De eerste zaak waar ik u op wijs betreft een ‘fraudezaak’ (GZR 2016-0006 en GZR 2016-0007). De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft in navolging van het Openbaar Ministerie een psychiater, tevens psychotherapeut, onder meer verweten dat hij ten onrechte ‘zware’ diagnoses heeft gesteld en onnodig zware medicatie heeft voorgeschreven zodat verweerders patiënten een PGB of WAO-/WIA-uitkering konden krijgen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft deze verwijten gegrond geacht, elk voor zich, maar ook in samenhang bezien, waardoor niet alleen sprake is van schending van de ‘eerste’ tuchtnorm, maar ook van de ‘tweede’ tuchtnorm. Het tuchtcollege heeft daarbij wel onderscheid gemaakt tussen de hoedanigheid van de beroepsbeoefenaar als psychiater en zijn hoedanigheid als psychotherapeut. Wat deze laatste hoedanigheid betreft, heeft het tuchtcollege overwogen dat verweerders handelen in de hoedanigheid van arts en psychiater een dermate grote weerslag heeft op zijn functioneren als beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg in algemene zin, dat ook zijn functioneren als psychotherapeut hierdoor wordt geraakt. Alles overziend heeft het tuchtcollege een bevel tot doorhaling van de inschrijving van verweerder in beide hoedanigheden in het BIG-register noodzakelijk geacht. De strafrechtelijke vervolging, de doorgemaakte voorlopige hechtenis, de negatieve publiciteit en de overige aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de beroepsbeoefenaar hebben daaraan niet kunnen afdoen.
Nabestaanden niet-ontvankelijk in verband met bijzondere omstandigheden
Een bevestiging van vaste rechtspraak blijkt voorts uit een uitspraak van het Centraal Tuchtcollege (GZR 2016-0009). De klagers in kwestie hebben geklaagd over de behandeling van een inmiddels overleden vrouw, hun moeder. In eerste aanleg zijn klagers ontvankelijk geacht in hun klacht jegens de desbetreffende verpleegkundige. In hoger beroep heeft het tuchtcollege echter anders geoordeeld. De reden hiervoor is dat nabestaanden alleen een klacht kunnen indienen, indien dat overeenstemt met de (veronderstelde) wil van de nabestaande (afgeleid klachtrecht). Doorgaans zal dat het geval zijn, maar niet in elk geval. Ook in het onderhavige geval deden zich naar het oordeel van het tuchtcollege bijzondere omstandigheden voor waaruit het tegendeel moest worden afgeleid. Deze bijzondere omstandigheden zijn gelegen in het feit dat bij leven van de vrouw de dochter reeds een klacht indiende bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg, terwijl de vrouw dat zelf niet deed. De dochter heeft voorts een klacht ingediend bij de zorginstelling waaruit haar diepgevoelde afkeuring van de kwaliteit van zorg is gebleken. De vrouw zelf heeft de zorg echter steeds als prettig ervaren, getuige het patiëntendossier. Dan is er nog de omstandigheid dat de zorgverleners – zulks met het oog op het voorkomen van (verdere) escalatie van de met de dochter onderhouden contacten – een handgeschreven schaduwdossier hebben aangelegd. Dit initiatief werd mede ingegeven door hetgeen de vrouw hen had toevertrouwd en gebeurde ook met haar wilsbekwame instemming en de instemming van de specialist ouderengeneeskunde. Reden hiervoor was dat de klagers niet van elk detail van zorggerelateerde informatie kennis zouden kunnen nemen. Voorts hebben klagers op enig moment de vrouw vanuit de zorginstelling willen weghalen en overbrengen naar hun huis met het oog op haar verblijf aldaar, dit tegen de verklaarde wil van de patiënte.
Ernstig verwijtbaar handelen van werkgever rondom ontuchtzaak
Lezenswaardig is voorts een uitspraak van de Rechtbank Overijssel, sector kanton (GZR 2016-0011). Het gaat in deze zaak om een werkneemster van Ambiq. Zij is begeleidster, tevens mentor, van kinderen met een licht verstandelijke handicap. De relatie tussen werkneemster en Ambiq raakt (ernstig) verstoord naar aanleiding van werkneemsters kennis van het plegen van ontucht door een collega met een minderjarige pupil. Over en weer hebben Ambiq en werkneemster elkaar verweten dat zij te weinig hebben gedaan aangaande de ontucht. Werkneemster heeft zich daarop ziek gemeld, terwijl Ambiq heeft gemeend dat zij kon werken en het loon heeft stopgezet. Een en ander heeft geleid tot de procedure bij de kantonrechter, aan wie de werkneemster een ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gevraagd. De kantonrechter heeft dit verzoek ingewilligd, omdat het voortbestaan van de overeenkomst aan genezing van de werkneemster in de weg zou staan en mediation niet meer tot de mogelijkheden zou behoren, aldus de werkneemster zelf. De vraag die vervolgens ter beoordeling stond, is of de werkneemster onder deze omstandigheden recht heeft op een transitievergoeding. De kantonrechter heeft de vraag bevestigend beantwoord, in welk verband is overwogen dat Ambiq ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Ambiq heeft de werkneemster ten onrechte beschuldigd van het achterhouden van informatie, heeft geen actie ondernomen op haar vraag of aangifte was gedaan jegens haar collega en heeft geen rectificatie gevraagd van een mediabericht waarin de werkneemster zelf ook beschuldigd werd van ontucht. De werkneemster is een transitievergoeding toegekend van € 4835 en een billijke vergoeding van € 5000.
Functiewijziging geeft recht op wachtgeld zonder aftrek ontbindingsvergoeding
Een andere uitspraak op het terrein van het arbeidsrecht is afkomstig van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (GZR 2016-0014). Het geschil betreft een arts-assistent cardiologie die in 2010 arbeidsongeschikt is geraakt wegens een burn-out. Tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid is de verdeling van haar taken en verantwoordelijkheden over de arts-assistent en de cardiologen gewijzigd. Met deze wijzigingen is zij pas na haar terugkeer geconfronteerd. Bij de pogingen om de arts-assistent weer te doen terugkeren in haar vorige functie (waarvan de functienaam ongewijzigd is maar de functie-inhoud gewijzigd) is de arbeidsrelatie verstoord geraakt met als uiteindelijk gevolg een ontbinding met toekenning van een ontslagvergoeding van € 86.480 bruto. In de toepasselijke CAO Ziekenhuizen 2011-2014 staat dat bij een gehele of gedeeltelijke opheffing van de functie of formatieplaats en bij een reorganisatie waardoor werkzaamheden geheel of gedeeltelijk overbodig zijn geworden een wachtgeldregeling geldt. Op grond van die wachtgeldregeling krijgt werkneemster geruime tijd een aanvulling op haar WW-uitkering die op 2 januari 2012 is ingegaan. De centrale vraag die partijen verdeeld houdt, is of sprake is van een situatie als bedoeld in genoemde cao. Het hof heeft in dat verband geoordeeld dat de functie zodanig is gewijzigd dat gesproken moet worden van (gedeeltelijke) opheffing van de oude functie van de arts-assistent. Zij heeft dus recht op wachtgeld. Het verweer van het ziekenhuis dat de ontbindingsvergoeding daarop in mindering moet worden gebracht, heeft het hof verworpen. Nu de ontbindingsvergoeding haar grondslag vindt in een uitspraak van de rechter en de wachtgelduitkering in de contractuele verhouding van partijen, staan deze uitkeringen in beginsel los van elkaar. Mede van belang is dat de ontbindingsbeschikking onherroepelijk is en de kantonrechter in die beschikking expliciet de wachtgeldregeling in zijn oordeel heeft meegenomen, maar heeft aangegeven dat hij bij de toekenning geen rekening houdt met de eventueel toe te kennen wachtgeldregeling. Enerzijds kan de daarin vastgestelde ontbindingsvergoeding niet worden verminderd, nu dit zich niet zou verdragen met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Anderzijds kan de wachtgeldaanspraak niet worden verminderd met de ontbindingsvergoeding omdat de ontbindingsvergoeding is toegewezen vanwege de ontbinding op grond van een verstoorde arbeidsverhouding en het recht op wachtgeld is gekoppeld aan de (gedeeltelijke) opheffing van de functie.
Schending informatieplicht wegens het niet melden van risico’s nektractie
Ik wijs u ook op een aansprakelijkheidskwestie, waarover het Gerechtshof Amsterdam oordeelde (GZR 2016-0022). Het gaat om de geneeskundige behandeling van een patiënte door een manueel therapeut, waarbij patiëntes wervelslagader is gescheurd na het aanleggen van een tractie. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de manueel therapeut qua behandeling niet is tekortgeschoten. Wel heeft hij zijn informatieplicht geschonden door de patiënte niet te wijzen op mogelijke, ernstige, risico’s die aan een tractie verbonden zijn. De rechtbank is voorts uitgegaan van een causaal verband tussen de behandeling en de scheur van de wervelslagader, hetgeen betekent dat als patiënte bij juiste informatie van de behandeling had afgezien een causaal verband tussen de schending van de informatieplicht en de schade kan worden aangenomen. De rechtbank heeft voorshands aangenomen dat patiënte van de behandeling had afgezien, tegen welk oordeel de manueel therapeut tegenbewijs mag leveren. Beide partijen zijn vervolgens in hoger beroep gegaan. De manueel therapeut en zijn verzekeraar tegen het oordeel dat sprake is van causaal verband en het ontbreken van informed consent en de patiënte tegen het oordeel dat het ontbreken van onderzoek geen tekortkoming oplevert. Het hof heeft ten aanzien van het principaal appèl van de manueel therapeut overwogen dat op de manueel therapeut een informatieplicht rustte, waaraan het niet bestaan van protocollen op dit punt niet afdoet. Belangrijk is dat, hoewel het gaat om een klein risico op een dissectie, de gevolgen erg groot zijn en er alternatieven voorhanden waren. Het hof heeft dit oordeel mede gebaseerd op het deskundigenrapport van de door de rechtbank benoemde deskundige. De bezwaren tegen dit rapport van de zijde van de manueel therapeut zijn verworpen. Het hof heeft voorts overwogen dat het causaal verband tussen de behandeling en de dissectie vaststaat. Verder heeft het overwogen dat er voorshands van uit moet worden gegaan dat patiënte van de behandeling zou hebben afgezien, ware zij juist geïnformeerd. De manueel therapeut mag tegenbewijs leveren. Een en ander leidt ertoe dat de grieven in het principaal appèl zijn verworpen. Dit lot is ook het incidenteel appèl beschoren. Het hof heeft overwogen dat een uitgebreide anamnese en het uitvoeren van een aantal tests geen contra-indicatie aan het licht zou hebben gebracht. Een vaatonderzoek was niet geïndiceerd. Het hof heeft zich daarbij gebaseerd op het rapport van de deskundige neuroloog die op verzoek van beide partijen is ingeschakeld. De bezwaren tegen dit rapport van de zijde van patiënte zijn verworpen. De vonnissen van de rechtbank zijn mitsdien bekrachtigd.
Staat niet aansprakelijk voor vertraagde behandeling terbeschikkinggestelde
Tot slot wijs ik u op een aansprakelijkheidskwestie waarbij een Forensisch Psychiatrisch Centrum en de Staat der Nederlanden als toezichthouder zijn betrokken (GZR 2016-0023). Een terbeschikkinggestelde man verwijt het psychiatrisch centrum en de Staat dat zijn behandeling onnodig lang heeft stilgelegen. De rechtbank heeft de man daartoe in het gelijk gesteld voor wat betreft de periode na april 2009. Op dat moment was namelijk duidelijk dat de man moest worden overgeplaatst naar een ander psychiatrisch centrum, maar deze overplaatsing heeft onnodige vertraging opgelopen. De rechtbank acht dit onrechtmatig en heeft het Forensisch Psychiatrisch Centrum tot betaling van een schadevergoeding veroordeeld. De vordering jegens de Staat als toezichthouder is echter afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat zij ervan uitgaat dat de Staat niet rechtstreeks op de hoogte is gesteld van de situatie van de man ná de afwijzing van de aanvraag tot overplaatsing. De man heeft geen gebruikgemaakt van de ten behoeve van het in artikel 8 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) omschreven toezicht door de Staat geboden mogelijkheid om zijn beklag te doen bij de beklagcommissie (art. 56 Bvt) over (de duur van) de door het psychiatrisch centrum gekozen overplaatsingsprocedure (de ruilprocedure). De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staat niet ook zonder dat beklag gehouden was om in zijn hoedanigheid van toezichthouder te signaleren dat de ruilprocedure, waarvoor het psychiatrisch centrum had geopteerd en die in die tijd gebruikelijk was, vertraging in het resocialisatietraject met zich bracht. Artikel 8 Bvt brengt niet een dermate verstrekkende verplichting voor de Staat als toezichthouder met zich, aldus de rechtbank.
Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.
Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@budh.nl.
Alvast een goed weekend.
Met vriendelijke groet,
Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR-Updates
Hof
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden In de onderhavige zaak gaat het om ontbinding wegens een verstoorde arbeidsverhouding na een (gedeeltelijke) functiewijziging van een gere-integreerde arbeidsongeschikte arts-assistent cardiologie. Deze ontbinding leidt enerzijds tot toekenning van een ontbindingsvergoeding en anderzijds tot een rechtstreekse aanspraak op de wachtgeldregeling omdat er (ook) sprake is van een (gedeeltelijke) functiewijziging. 22-12-2015
- Gerechtshof Den Haag Een inkoopprocedure met vragenronde betekent dat de inschrijver geen toelichting van de opdrachtgever mag verwachten. Inschrijvers op inkoopprocedures moeten goed letten op de inkoopvorm en op hetgeen gevraagd wordt en vragen stellen over onduidelijkheden. 15-12-2015
- Gerechtshof Amsterdam De onderhavige procedure in hoger beroep heeft betrekking op de geneeskundige behandeling van een patiënte door een manueel therapeut, waarbij patiëntes wervelslagader is gescheurd. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de manueel therapeut qua behandeling niet is tekortgeschoten. Wel heeft hij zijn informatieplicht geschonden. De rechtbank is voorts uitgegaan van een causaal verband tussen de behandeling en de dissectie, hetgeen betekent dat als patiënte bij juiste informatie van de behandeling had afgezien een causaal verband tussen de schending van de informatieplicht en de schade kan worden aangenomen. De rechtbank heeft voorshands aangenomen dat patiënte van de behandeling had afgezien, tegen welk oordeel de manueel therapeut tegenbewijs mag leveren. Tegen de oordelen van de rechtbank zijn partijen in hoger beroep gekomen. Het hof heeft de vonnissen (en daarmee de oordelen) bekrachtigd. 13-10-2015
Rechtbank
- Rechtbank Den Haag In de onderhavige zaak gaat het om een kortgedingprocedure omtrent zorginkoop. Een maker van orthopedisch schoeisel is voor 2016 en 2017 niet door Zilveren Kruis gecontracteerd en is de procedure gestart. De schoenmaker vordert dat Zilveren Kruis toch met hem moet contracteren voor 2016 en 2017, dan wel dat Zilveren Kruis een opzegtermijn van twee jaar moet hanteren, dan wel dat Zilveren Kruis opnieuw een inkoopprocedure moet starten die non-discriminatoir en redelijk is, dan wel dat Zilveren Kruis de schoenmaker een schadevergoeding betaalt. De vorderingen worden afgewezen: de verhouding tussen de partijen werd beheerst door de (pericontractuele) redelijkheid en billijkheid, welke normen nader werden ingevuld door de door Zilveren Kruis opgestelde Leidraad. Zilveren Kruis heeft haar eigen procedure gevolgd. Met die procedure is de schoenmaker akkoord gegaan. Mede daardoor is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid gehandeld. Bovendien heeft de schoenmaker zijn recht om bezwaar te maken tegen de (inhoud van de) procedure verwerkt. 28-12-2015
- Rechtbank Den Haag In de onderhavige zaak gaat het om een kortgedingprocedure omtrent zorginkoop. Een maker van orthopedisch schoeisel is voor 2016 en 2017 niet door Zilveren Kruis gecontracteerd en is de procedure gestart. De schoenmaker heeft geëist dat Zilveren Kruis de overeenkomst met hem voortzet, dan wel dat Zilveren Kruis een opzegtermijn van twee jaar moet hanteren, dan wel dat Zilveren Kruis opnieuw een inkoopprocedure moet starten die non-discriminatoir en redelijk is en de zorgaanbieder een verlenging van het thans lopende contract aanbiedt voor de duur van de nieuwe inkoopprocedure. De vorderingen worden afgewezen: de verhouding tussen partijen werd beheerst door de (pericontractuele) redelijkheid en billijkheid, welke normen nader werden ingevuld door de door Zilveren Kruis opgestelde Leidraad. Zilveren Kruis heeft haar eigen procedure gevolgd. Met die procedure is de schoenmaker akkoord gegaan. Mede daardoor is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid gehandeld. Bovendien heeft de schoenmaker zijn recht om bezwaar te maken tegen de (inhoud van de) procedure verwerkt. 28-12-2015
- Rechtbank Den Haag De onderhavige procedure heeft betrekking op een in 1997 tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging veroordeelde man. De man heeft de Staat en het Forensisch Psychiatrisch Centrum dr. S. van Mesdag aansprakelijk gesteld, stellende dat zijn behandeling te lang heeft stilgelegen. De rechtbank stelt de man in het gelijk voor wat betreft de periode na 17 april 2009. Op dat moment was duidelijk dat hij moest worden overgeplaatst, maar dat heeft onnodige vertraging opgelopen. De rechtbank acht dit onrechtmatig en veroordeelt het Forensisch Psychiatrisch Centrum tot betaling van een schadevergoeding. De vordering jegens de Staat als toezichthouder is afgewezen. 16-12-2015
- Rechtbank Overijssel In de onderhavige zaak honoreert de kantonrechter een ontbindingsverzoek van werkneemster. Zij stelt dat haar werkgever jegens haar ernstig verwijtbaar handelt door haar klachten over seksueel misbruik door een collega van een cliënt te negeren en daarentegen werkneemster tijdens haar ziekte onterechte verwijten te maken. De kantonrechter kent haar een transitievergoeding toe van € 4835 bruto en een billijke vergoeding van € 5000 bruto. 27-11-2015
- Rechtbank Noord-Holland In de onderhavige zaak gaat het om een werkneemster die herhaaldelijk werk weigert, nadat zij zich onterecht heeft ziek gemeld. Dit levert ernstig verwijtbaar handelen van de werkneemster op. De arbeidsovereenkomst wordt, met toepassing van artikel 7:671b lid 8 onderdeel b BW, onmiddellijk ontbonden, zonder inachtneming van de opzegtermijn en zonder toekenning van een transitievergoeding. 26-11-2015
- Rechtbank Den Haag In de onderhavige zaak weigert werkneemster om akkoord te gaan met het aanbod om een (evenals haar huidige functie) ongediplomeerde functie te gaan vervullen, maar dan voor minder uren per week en tegen een lager salaris. Haar werkgever verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Op grond van het nieuwe ontslagrecht oordeelt de rechter dat dit in dit specifieke geval geen ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werkneemster of een verstoorde arbeidsrelatie oplevert. Het ontbindingsverzoek wordt afgewezen. 20-11-2015
- Rechtbank Overijssel In de onderhavige zaak gaat het om een eenzijdige verlaging van salaris door een thuiszorgorganisatie. Deze verlaging is niet rechtsgeldig. De werknemers voeren wel ander werk uit dan is overeengekomen, maar daar kan niet uit worden afgeleid dat zij instemmen met een andere functie en/of een salarisverlaging. Zoiets zou alleen kunnen via een herindelingsprocedure zoals opgenomen in de cao en deze procedure is ten onrechte niet gevolgd. 13-11-2015
- Rechtbank Noord-Holland De onderhavige deelgeschilprocedure betreft een gescheurde borstprothese. De rechtbank neemt aan dat de vrouw niet voldoende is geïnformeerd over de risico's van een borstvergroting, maar acht niet aannemelijk dat de vrouw bij voldoende informatie van de borstvergroting had afgezien. Dat de prothese gebrekkig zou zijn, kan niet worden vastgesteld. De deelgeschilprocedure leent zich niet voor nadere bewijsvoering op dit punt. 29-10-2015
- Rechtbank Amsterdam In de onderhavige zaak gaat het om een factoringmaatschappij die het pandrecht heeft bedongen op alle bestaande en toekomstige vorderingen van een zorgaanbieder. Na het faillissement van de zorgaanbieder verkoopt de curator de bedrijfsactiviteiten, waarbij het onderhanden werk € 885.989 opbrengt. De factoringmaatschappij vordert verklaring voor recht dat zij een pandrecht heeft verkregen op dat onderhanden werk. De rechtbank wijst de vordering toe, omdat de geneeskundige behandelingsovereenkomsten voor het faillissement zijn aangegaan. Dat nog niet was gedeclareerd conform de NZa-declaratieregeling maakt dat niet anders. Die regelgeving doet geen vordering ontstaan, maar moet worden beschouwd als een set formele eisen waardoor de bestaande vordering opeisbaar wordt. 15-04-2015
Tuchtcolleges
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg In de onderhavige procedure verwijt klaagster de plastisch chirurg dat hij in een eerdere tuchtrechtelijke procedure meinedige verklaringen heeft afgelegd. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat een arts die in een tuchtrechtelijk procedure opzettelijk in strijd met de waarheid een verklaring aflegt, handelt in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (art. 47 lid 1 onder b Wet BIG). Of de verklaring onder ede is afgelegd, is daarvoor niet bepalend. Klaagster is daarom ontvankelijk in haar klacht. 12-01-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage In de onderhavige zaak gaat het om een klacht van bedrijfsartsen tegen een andere bedrijfsarts in hun organisatie. Het handelen van verweerster valt onder de tweede tuchtnorm: haar wordt schending van het beroepsgeheim verweten, door te accepteren dat voor en/of onder haar werkzame casemanagers meer vragen hebben gesteld dan onder de ‘verlengde arm-constructie’ was toegestaan. Ook wordt verweerster verweten de autonomie van de ingehuurde bedrijfsartsen te hebben geschonden en oncollegiaal en onzorgvuldig jegens deze bedrijfsartsen te hebben gehandeld. Klagers zijn ontvankelijk nu zij rechtstreeks belanghebbende zijn. De klacht wordt afgewezen: het handelen is wel voor verbetering vatbaar, maar is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. 12-01-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle In deze zaak gaat het om een klacht van nabestaanden van een overleden patiënt tegen een specialist ouderengeneeskunde. De specialist ouderengeneeskunde schrijft aan de bejaarde patiënt medicatie voor, terwijl bekend is dat deze daar eerder allergisch op reageerde. Nadat zich bij de patiënt allergieverschijnselen hebben geopenbaard, krijgt hij een beroerte en overlijdt enkele dagen later. Het tuchtcollege oordeelt dat de specialist ouderengeneeskunde zichzelf de kans heeft ontnomen de medicatie tijdig te stoppen door de patiënt niet te bezoeken naar aanleiding van de melding dat daartoe een medische noodzaak bestond. Ook is sprake van onheuse bejegening van de nabestaanden. De specialist krijgt een waarschuwing. 08-01-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven Verweerder, longarts, heeft een verklaring over een inmiddels overleden patiënt aan derden afgelegd. In die verklaring heeft verweerder verklaard over de wilsbekwaamheid van de patiënt. Klager, zoon van de patiënt, klaagt hierover. De klacht is gegrond, omdat toestemming (bij leven) niet is gegeven en ook niet kon worden verondersteld. De longarts krijgt een waarschuwing. 06-01-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage In de onderhavige procedure verwijt klaagster verweerder dat hij geen zorgvuldig onderzoek, als bedoeld in artikel 5 van de Wet Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen, heeft gedaan. Verweerder heeft geen moeite gedaan om met klaagster in contact te komen, waar hij dat wel had moeten doen: van een psychiater mag worden verwacht dat hij het nodige doet om het onderzoek te doen plaatsvinden. Dit klacht(onderdeel) is gegrond. Verweerder krijgt een waarschuwing. 05-01-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg In de onderhavige zaak verwijt klaagster, de geregistreerd partner van de inmiddels overleden patiënt, verweerder, cardioloog, dat hij de patiënt naar huis heeft gestuurd en dat het aan zijn handelwijze – het indienen van een onvolledige onderzoeksaanvraag – is te wijten dat de onverwachtse bevindingen bij het nucleaire onderzoek niet als alarmerend zijn herkend en de patiënt niet is opgenomen. De klacht is in eerste aanleg deels gegrond bevonden en de cardioloog heeft een waarschuwing gekregen. In hoger beroep wordt dit vonnis vernietigd en volgt een ongegrondverklaring. 05-01-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam Verweerder is huisarts in opleiding. Klager heeft verweerder bezocht in verband met buikklachten. Er wordt vastgesteld dat het om een buikgriep gaat. Enkele dagen later wordt in het ziekenhuis een blindedarmontsteking geconstateerd. Klager stelt een klacht in vanwege het missen van deze diagnose. De klacht is ongegrond. 29-12-2015
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam Verweerder is de opleider van de huisarts in opleiding in zaak 2015/018. In onderhavige zaak heeft klager een bezoek aan de huisarts in opleiding gebracht wegens buikklachten. Er wordt vastgesteld dat het om een buikgriep gaat. Enkele dagen later wordt bij klager in het ziekenhuis geconstateerd dat hij een blindedarmontsteking heeft. Klager stelt een klacht in vanwege het missen van deze diagnose. De klacht is ongegrond. 29-12-2015
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam Een psychiater beantwoordt op verzoek van een advocaat een aantal vragen over een psychoanalytische behandeling. Anders dan hij meent, heeft hij niet volstaan met een algemene reactie op basis van de kennis van het vakgebied, maar is hij ten onrechte ingegaan op onderdelen van de behandeling, zonder dat hij de details kende of patiënte gesproken had. De opvatting dat een psychotherapeutische behandeling samen kan gaan met een vriendschappelijke relatie met de patiënt wordt door het RTG verworpen. Zijn handelen wordt als onzorgvuldig geoordeeld, waarvoor een waarschuwing wordt opgelegd. 29-12-2015
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven Een tweetal patiënten (partners) verwijt hun huisarts dat deze hen medicatie heeft onthouden dan wel het ontvangen van medicatie heeft bemoeilijkt. De huisarts wilde patiënten op het spreekuur zien in verband met het vermoeden van verslaving. Dit vermoeden van een verslaving is echter onvoldoende onderbouwd. Het college is van oordeel dat het handelen van de huisarts niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar kan worden aangemerkt. Het uitnodigen van klagers om hun klachten tijdens een consult te bespreken, wordt gerechtvaardigd geacht. 28-12-2015
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg In de onderhavige zaak gaat het om een klacht van een verpleegkundige tegen haar werkgeefster, gz-psycholoog. Er is sprake van ontvankelijkheid binnen de tweede tuchtnorm. In een situatie als de onderhavige, waarin onduidelijk is in welke hoedanigheid een BIG-geregistreerde, die tevens leidinggevende is, optreedt, dient deze BIG-geregistreerde expliciet aan te geven in welke hoedanigheid hij optreedt zodat daarover geen misverstand kan ontstaan. Door de crisisdienst te consulteren is verweerster in de gegeven omstandigheden binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening gebleven. De klacht is ongegrond. 17-12-2015
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam Klagers zijn de nabestaanden van een patiënte die leed aan kanker en na een lang ziektebed is komen te overlijden. Een toiletbezoek na het bezoekuur leidde tot een acute calamiteit met de dood tot gevolg. Klagers verwijten verweerster onder meer dat zij niet voorbereid waren op de laatste fase van het stervensproces en dat daarbij onvoldoende rekening is gehouden met het Mohammedaanse geloof van de patiënte. 15-12-2015
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle In de onderhavige zaak heeft een huisarts aan de medisch adviseur van de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar van klager medische gegevens over klager verstrekt. Klager verwijt de huisarts vervolgens dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden omdat hij te veel medische gegevens heeft verschaft. Het tuchtcollege oordeelt dat de arts zich dient te beperken tot de beantwoording van gerichte vragen, waarbij hij slechts relevante en feitelijke informatie verstrekt. Daarbij is niet de bijgevoegde machtiging, maar de vraagstelling bepalend. Verweerder krijgt een waarschuwing. 11-12-2015
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam In onderhavige zaak gaat het om een klacht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (‘IGZ’) over verweerder in de hoedanigheid van zowel psychiater als psychotherapeut. Verweerder wordt onder meer omvangrijke fraude met socialezekerheidsuitkeringen en persoonsgebonden budgetten verweten, door onder meer het stellen van ‘zware’ diagnoses en op basis hiervan gelden te innen bij het UWV en CIZ. De klacht is gegrond, er volgt doorhaling in het BIG-register. 08-12-2015
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam Klacht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (‘IGZ’) over verweerder in de hoedanigheid van zowel psychiater als psychotherapeut. Verweerder wordt onder meer omvangrijke fraude met socialezekerheidsuitkeringen en persoonsgebonden budgetten verweten, door onder meer het stellen van ‘zware’ diagnoses en op basis hiervan gelden te innen bij het UWV en CIZ. Verweerder ontkent iedere betrokkenheid. De klacht is gegrond. Er volgt doorhaling in het BIG-register. 08-12-2015
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage Het gaat in de onderhavige zaak om een klacht van een patiënte tegen de behandelend psychiater en gz-psycholoog. Hoewel sprake was van voldoende gewichtige redenen voor eenzijdige beëindiging van de behandeling, hebben de behandelaars te veel onduidelijkheid bij de patiënte laten bestaan over de behandeling en de wijze waarop de patiënte en haar behandelaars contact met elkaar hielden. Ook hebben zij de patiënte onvoldoende duidelijkheid gegeven over welk gedrag in de behandelrelatie wel en niet werd aanvaard. Er is geen sprake van schending van het beroepsgeheim. 08-12-2015
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Klagers zijn zoon en dochter van een inmiddels overleden patiënte. Zij klagen over het handelen (of: nalaten) van verweerster in haar hoedanigheid van verpleegkundige. In eerste aanleg zijn klagers ontvangen in hun klacht en is de klacht afgewezen. In hoger beroep worden klagers alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe wordt door het Centraal Tuchtcollege in lijn met vaste jurisprudentie overwogen dat het indienen van een klacht door een (directe) nabestaande van de overleden patiënt in beginsel het oordeel dat die klagende de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt rechtvaardigt, behoudens het geval dat sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven hieraan te twijfelen. In deze kwestie is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege sprake van zulke bijzondere omstandigheden. 03-12-2015