Naar boven ↑

Update

Nummer 2, 2016
Uitspraken van 01-01-2016 tot 19-01-2016
Redactie: mr. dr. R.P. Wijne, mr. L. Beij, mr. drs. R.M. Bertens, mr. J.W. Bosman, mr. M. Christe, mr. A.C. de Die, mr. M.A. Goldschmidt, mr. J.F. Groen, mr. N.A.D. Groot, mr. I.W. Hanemaaijer, mr. M.M. Hofstee, mr. A. Jagt, mr. J.M. Janson, mr. drs. C. van der Kolk, mr. X.R. van der Kruk-Ras, mr. I.J. de Laat, mr. E. Lam, mr. M. Martin, mr. A.M. De Nijs, mr. C. Pluijgers, mr. T.R. Riemersma, mr. A. Rube, mr. D. Schuurman, mr. S. Snelder, mr. C. Velink, mr. C.W.M. Verberne, mr. H.B.M. Vrieling, mr. J.M. de Vries, mr. D. van der Wal en mr. K.S. Waldron.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.

Fraude heeft weerslag op alle hoedanigheden beroepsbeoefenaar
De eerste zaak waar ik u op wijs betreft een ‘fraudezaak’ (GZR 2016-0006 en GZR 2016-0007). De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft in navolging van het Openbaar Ministerie een psychiater, tevens psychotherapeut, onder meer verweten dat hij ten onrechte ‘zware’ diagnoses heeft gesteld en onnodig zware medicatie heeft voorgeschreven zodat verweerders patiënten een PGB of WAO-/WIA-uitkering konden krijgen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft deze verwijten gegrond geacht, elk voor zich, maar ook in samenhang bezien, waardoor niet alleen sprake is van schending van de ‘eerste’ tuchtnorm, maar ook van de ‘tweede’ tuchtnorm. Het tuchtcollege heeft daarbij wel onderscheid gemaakt tussen de hoedanigheid van de beroepsbeoefenaar als psychiater en zijn hoedanigheid als psychotherapeut. Wat deze laatste hoedanigheid betreft, heeft het tuchtcollege overwogen dat verweerders handelen in de hoedanigheid van arts en psychiater een dermate grote weerslag heeft op zijn functioneren als beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg in algemene zin, dat ook zijn functioneren als psychotherapeut hierdoor wordt geraakt. Alles overziend heeft het tuchtcollege een bevel tot doorhaling van de inschrijving van verweerder in beide hoedanigheden in het BIG-register noodzakelijk geacht. De strafrechtelijke vervolging, de doorgemaakte voorlopige hechtenis, de negatieve publiciteit en de overige aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de beroepsbeoefenaar hebben daaraan niet kunnen afdoen.

Nabestaanden niet-ontvankelijk in verband met bijzondere omstandigheden
Een bevestiging van vaste rechtspraak blijkt voorts uit een uitspraak van het Centraal Tuchtcollege (GZR 2016-0009). De klagers in kwestie hebben geklaagd over de behandeling van een inmiddels overleden vrouw, hun moeder. In eerste aanleg zijn klagers ontvankelijk geacht in hun klacht jegens de desbetreffende verpleegkundige. In hoger beroep heeft het tuchtcollege echter anders geoordeeld. De reden hiervoor is dat nabestaanden alleen een klacht kunnen indienen, indien dat overeenstemt met de (veronderstelde) wil van de nabestaande (afgeleid klachtrecht). Doorgaans zal dat het geval zijn, maar niet in elk geval. Ook in het onderhavige geval deden zich naar het oordeel van het tuchtcollege bijzondere omstandigheden voor waaruit het tegendeel moest worden afgeleid. Deze bijzondere omstandigheden zijn gelegen in het feit dat bij leven van de vrouw de dochter reeds een klacht indiende bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg, terwijl de vrouw dat zelf niet deed. De dochter heeft voorts een klacht ingediend bij de zorginstelling waaruit haar diepgevoelde afkeuring van de kwaliteit van zorg is gebleken. De vrouw zelf heeft de zorg echter steeds als prettig ervaren, getuige het patiëntendossier. Dan is er nog de omstandigheid dat de zorgverleners – zulks met het oog op het voorkomen van (verdere) escalatie van de met de dochter onderhouden contacten – een handgeschreven schaduwdossier hebben aangelegd. Dit initiatief werd mede ingegeven door hetgeen de vrouw hen had toevertrouwd en gebeurde ook met haar wilsbekwame instemming en de instemming van de specialist ouderengeneeskunde. Reden hiervoor was dat de klagers niet van elk detail van zorggerelateerde informatie kennis zouden kunnen nemen. Voorts hebben klagers op enig moment de vrouw vanuit de zorginstelling willen weghalen en overbrengen naar hun huis met het oog op haar verblijf aldaar, dit tegen de verklaarde wil van de patiënte.

Ernstig verwijtbaar handelen van werkgever rondom ontuchtzaak
Lezenswaardig is voorts een uitspraak van de Rechtbank Overijssel, sector kanton (GZR 2016-0011). Het gaat in deze zaak om een werkneemster van Ambiq. Zij is begeleidster, tevens mentor, van kinderen met een licht verstandelijke handicap. De relatie tussen werkneemster en Ambiq raakt (ernstig) verstoord naar aanleiding van werkneemsters kennis van het plegen van ontucht door een collega met een minderjarige pupil. Over en weer hebben Ambiq en werkneemster elkaar verweten dat zij te weinig hebben gedaan aangaande de ontucht. Werkneemster heeft zich daarop ziek gemeld, terwijl Ambiq heeft gemeend dat zij kon werken en het loon heeft stopgezet. Een en ander heeft geleid tot de procedure bij de kantonrechter, aan wie de werkneemster een ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gevraagd. De kantonrechter heeft dit verzoek ingewilligd, omdat het voortbestaan van de overeenkomst aan genezing van de werkneemster in de weg zou staan en mediation niet meer tot de mogelijkheden zou behoren, aldus de werkneemster zelf. De vraag die vervolgens ter beoordeling stond, is of de werkneemster onder deze omstandigheden recht heeft op een transitievergoeding. De kantonrechter heeft de vraag bevestigend beantwoord, in welk verband is overwogen dat Ambiq ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Ambiq heeft de werkneemster ten onrechte beschuldigd van het achterhouden van informatie, heeft geen actie ondernomen op haar vraag of aangifte was gedaan jegens haar collega en heeft geen rectificatie gevraagd van een mediabericht waarin de werkneemster zelf ook beschuldigd werd van ontucht. De werkneemster is een transitievergoeding toegekend van € 4835 en een billijke vergoeding van € 5000.

Functiewijziging geeft recht op wachtgeld zonder aftrek ontbindingsvergoeding
Een andere uitspraak op het terrein van het arbeidsrecht is afkomstig van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (GZR 2016-0014). Het geschil betreft een arts-assistent cardiologie die in 2010 arbeidsongeschikt is geraakt wegens een burn-out. Tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid is de verdeling van haar taken en verantwoordelijkheden over de arts-assistent en de cardiologen gewijzigd. Met deze wijzigingen is zij pas na haar terugkeer geconfronteerd. Bij de pogingen om de arts-assistent weer te doen terugkeren in haar vorige functie (waarvan de functienaam ongewijzigd is maar de functie-inhoud gewijzigd) is de arbeidsrelatie verstoord geraakt met als uiteindelijk gevolg een ontbinding met toekenning van een ontslagvergoeding van € 86.480 bruto. In de toepasselijke CAO Ziekenhuizen 2011-2014 staat dat bij een gehele of gedeeltelijke opheffing van de functie of formatieplaats en bij een reorganisatie waardoor werkzaamheden geheel of gedeeltelijk overbodig zijn geworden een wachtgeldregeling geldt. Op grond van die wachtgeldregeling krijgt werkneemster geruime tijd een aanvulling op haar WW-uitkering die op 2 januari 2012 is ingegaan. De centrale vraag die partijen verdeeld houdt, is of sprake is van een situatie als bedoeld in genoemde cao. Het hof heeft in dat verband geoordeeld dat de functie zodanig is gewijzigd dat gesproken moet worden van (gedeeltelijke) opheffing van de oude functie van de arts-assistent. Zij heeft dus recht op wachtgeld. Het verweer van het ziekenhuis dat de ontbindingsvergoeding daarop in mindering moet worden gebracht, heeft het hof verworpen. Nu de ontbindingsvergoeding haar grondslag vindt in een uitspraak van de rechter en de wachtgelduitkering in de contractuele verhouding van partijen, staan deze uitkeringen in beginsel los van elkaar. Mede van belang is dat de ontbindingsbeschikking onherroepelijk is en de kantonrechter in die beschikking expliciet de wachtgeldregeling in zijn oordeel heeft meegenomen, maar heeft aangegeven dat hij bij de toekenning geen rekening houdt met de eventueel toe te kennen wachtgeldregeling. Enerzijds kan de daarin vastgestelde ontbindingsvergoeding niet worden verminderd, nu dit zich niet zou verdragen met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Anderzijds kan de wachtgeldaanspraak niet worden verminderd met de ontbindingsvergoeding omdat de ontbindingsvergoeding is toegewezen vanwege de ontbinding op grond van een verstoorde arbeidsverhouding en het recht op wachtgeld is gekoppeld aan de (gedeeltelijke) opheffing van de functie.

Schending informatieplicht wegens het niet melden van risico’s nektractie
Ik wijs u ook op een aansprakelijkheidskwestie, waarover het Gerechtshof Amsterdam oordeelde (GZR 2016-0022). Het gaat om de geneeskundige behandeling van een patiënte door een manueel therapeut, waarbij patiëntes wervelslagader is gescheurd na het aanleggen van een tractie. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de manueel therapeut qua behandeling niet is tekortgeschoten. Wel heeft hij zijn informatieplicht geschonden door de patiënte niet te wijzen op mogelijke, ernstige, risico’s die aan een tractie verbonden zijn. De rechtbank is voorts uitgegaan van een causaal verband tussen de behandeling en de scheur van de wervelslagader, hetgeen betekent dat als patiënte bij juiste informatie van de behandeling had afgezien een causaal verband tussen de schending van de informatieplicht en de schade kan worden aangenomen. De rechtbank heeft voorshands aangenomen dat patiënte van de behandeling had afgezien, tegen welk oordeel de manueel therapeut tegenbewijs mag leveren. Beide partijen zijn vervolgens in hoger beroep gegaan. De manueel therapeut en zijn verzekeraar tegen het oordeel dat sprake is van causaal verband en het ontbreken van informed consent en de patiënte tegen het oordeel dat het ontbreken van onderzoek geen tekortkoming oplevert. Het hof heeft ten aanzien van het principaal appèl van de manueel therapeut overwogen dat op de manueel therapeut een informatieplicht rustte, waaraan het niet bestaan van protocollen op dit punt niet afdoet. Belangrijk is dat, hoewel het gaat om een klein risico op een dissectie, de gevolgen erg groot zijn en er alternatieven voorhanden waren. Het hof heeft dit oordeel mede gebaseerd op het deskundigenrapport van de door de rechtbank benoemde deskundige. De bezwaren tegen dit rapport van de zijde van de manueel therapeut zijn verworpen. Het hof heeft voorts overwogen dat het causaal verband tussen de behandeling en de dissectie vaststaat. Verder heeft het overwogen dat er voorshands van uit moet worden gegaan dat patiënte van de behandeling zou hebben afgezien, ware zij juist geïnformeerd. De manueel therapeut mag tegenbewijs leveren. Een en ander leidt ertoe dat de grieven in het principaal appèl zijn verworpen. Dit lot is ook het incidenteel appèl beschoren. Het hof heeft overwogen dat een uitgebreide anamnese en het uitvoeren van een aantal tests geen contra-indicatie aan het licht zou hebben gebracht. Een vaatonderzoek was niet geïndiceerd. Het hof heeft zich daarbij gebaseerd op het rapport van de deskundige neuroloog die op verzoek van beide partijen is ingeschakeld. De bezwaren tegen dit rapport van de zijde van patiënte zijn verworpen. De vonnissen van de rechtbank zijn mitsdien bekrachtigd.

Staat niet aansprakelijk voor vertraagde behandeling terbeschikkinggestelde
Tot slot wijs ik u op een aansprakelijkheidskwestie waarbij een Forensisch Psychiatrisch Centrum en de Staat der Nederlanden als toezichthouder zijn betrokken (GZR 2016-0023). Een terbeschikkinggestelde man verwijt het psychiatrisch centrum en de Staat dat zijn behandeling onnodig lang heeft stilgelegen. De rechtbank heeft de man daartoe in het gelijk gesteld voor wat betreft de periode na april 2009. Op dat moment was namelijk duidelijk dat de man moest worden overgeplaatst naar een ander psychiatrisch centrum, maar deze overplaatsing heeft onnodige vertraging opgelopen. De rechtbank acht dit onrechtmatig en heeft het Forensisch Psychiatrisch Centrum tot betaling van een schadevergoeding veroordeeld. De vordering jegens de Staat als toezichthouder is echter afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat zij ervan uitgaat dat de Staat niet rechtstreeks op de hoogte is gesteld van de situatie van de man ná de afwijzing van de aanvraag tot overplaatsing. De man heeft geen gebruikgemaakt van de ten behoeve van het in artikel 8 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) omschreven toezicht door de Staat geboden mogelijkheid om zijn beklag te doen bij de beklagcommissie (art. 56 Bvt) over (de duur van) de door het psychiatrisch centrum gekozen overplaatsingsprocedure (de ruilprocedure). De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staat niet ook zonder dat beklag gehouden was om in zijn hoedanigheid van toezichthouder te signaleren dat de ruilprocedure, waarvoor het psychiatrisch centrum had geopteerd en die in die tijd gebruikelijk was, vertraging in het resocialisatietraject met zich bracht. Artikel 8 Bvt brengt niet een dermate verstrekkende verplichting voor de Staat als toezichthouder met zich, aldus de rechtbank.

Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.

Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@budh.nl.

Alvast een goed weekend.

Met vriendelijke groet,

Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR-Updates

Hof

Rechtbank

Tuchtcolleges