Naar boven ↑

Update

Nummer 15, 2016
Uitspraken van 07-07-2016 tot 03-08-2016
Redactie: mr. dr. R.P. Wijne, mr. L. Beij, mr. drs. R.M. Bertens, mr. J.W. Bosman, mr. M. Christe, mr. A.C. de Die, mr. M.A. Goldschmidt, mr. J.F. Groen, mr. N.A.D. Groot, mr. I.W. Hanemaaijer, mr. M.M. Hofstee, mr. A. Jagt, mr. J.M. Janson, mr. drs. C. van der Kolk, mr. X.R. van der Kruk-Ras, mr. I.J. de Laat, mr. E. Lam, mr. M. Martin, mr. A.M. De Nijs, mr. C. Pluijgers, mr. T.R. Riemersma, mr. A. Rube, mr. D. Schuurman, mr. S. Snelder, mr. C. Velink, mr. C.W.M. Verberne, mr. H.B.M. Vrieling, mr. J.M. de Vries, mr. D. van der Wal en mr. K.S. Waldron.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.

Rechter volgt omschrijving NZa bij bepalen hoogte marktconforme vergoeding
Een eerste lezenwaardige uitspraak waar ik u op wijs, is afkomstig van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (GZR 2016-274). BetterCare, een zorgverlener die onder meer stoma- en incontinentiematerialen levert aan particulieren, verzoekt de rechtbank om zorgverzekeraar CZ te gelasten deze materialen te vergoeden tegen 75 procent van het marktconforme tarief of redelijke marktprijs. De kwestie ziet op het volgende. Voor 2016 en 2017 heeft CZ een aanbestedingsprocedure uitgeschreven. In deze procedure zijn de inschrijvingen van BetterCare buiten behandeling gesteld. Als gevolg hiervan ontvangt BetterCare een lagere vergoeding: CZ gaat bij het vaststellen van de vergoeding over de jaren 2016 en 2017 uit van het gemiddelde van de met de gecontracteerde inschrijvers overeengekomen prijzen, waarin een volumevoordeel is verwerkt dat niet-gecontracteerde zorgverleners niet hebben; voor niet-gecontracteerde zorgverleners wordt op dit bedrag bovendien een afslagkorting toegepast van ten minste 25 procent. BetterCare stelt dat CZ door aldus te handelen een ‘feitelijke hinderpaal’ in de zin van artikel 13 lid 1 Zorgverzekeringswet opwerpt aan haar verzekerden en onrechtmatig handelt jegens BetterCare. De voorzieningenrechter gaat niet mee met dit betoog. Een korting van 25 procent vormt volgens de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor een verzekerde in beginsel geen belemmering om een zorgaanbieder van eigen voorkeur in te schakelen. Bovendien blijkt uit een nieuwsbrief van de NZa dat 'het gemiddeld tarief waartegen de betreffende prestatie is gecontracteerd door de zorgverzekeraar' mag worden beschouwd als een 'marktconform tarief'. Het staat BetterCare vrij om vanwege bedrijfseconomische redenen de naturaverzekerden van CZ niet te bedienen tegen het bedrag dat door CZ wordt vergoed. Dit levert echter geen feitelijke hinderpaal op in de zin van artikel 13 lid 1 Zorgverzekeringswet.

Wetenschappelijk onderzoek kan vallen onder reikwijdte tweede tuchtnorm    
Een tweede interessante uitspraak is gedaan in een klachtprocedure aanhangig gemaakt bij het Regionaal Tuchtcollege Den Haag (RTG) (GZR 2016-275). Klaagster, bekend met het aangeboren Mayer-Rokitansky-Küster-Hauser-syndroom (hierna: MRKH-syndroom) wordt door verweerster, gynaecologe en hoofdonderzoeker, uitgenodigd deel te nemen aan een wetenschappelijk onderzoek naar het seksueel functioneren van vrouwen met het MRKH-syndroom. Een interessante overweging van het RTG is dat handelen in het kader van wetenschappelijk onderzoek kan vallen onder de reikwijdte van de tweede tuchtnorm van de Wet BIG. Het RTG overweegt dat wetenschappelijk onderzoek in beginsel niet valt onder de individuele gezondheidszorg, omdat dat onderzoek niet rechtstreeks betrekking of weerslag heeft op een persoon met het doel de gezondheid van deze persoon te bevorderen of te bewaken. Het (doen) uitsturen van een uitnodiging aan een groep personen, onder wie klaagster, voor deelname aan een wetenschappelijk onderzoek is een onderdeel van dit onderzoek. Anders kan het zijn, indien een persoon reeds heeft besloten tot deelname aan een wetenschappelijk onderzoek en deze persoon tijdens de uitvoering daarvan (als proefpersoon) wordt begeleid, onderzocht of behandeld door een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar. Dan kan sprake zijn van handelen of nalaten van deze beroepsbeoefenaar op het gebied van de individuele gezondheidszorg dat tuchtrechtelijk getoetst kan worden.  

Geen doorbreking absolute verjaringstermijn in zaak ‘babyverwisseling’ uit 1953
Een derde uitspraak waar ik graag uw aandacht voor vraag, is een kwestie die is voorgelegd aan de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (GZR 2016-283). De onderhavige kwestie is eind 2015 aanhangig gemaakt door een man die Stichting Amphia verwijt onrechtmatig te hebben gehandeld door hem bij zijn geboorte in 1953 te verwisselen met een andere baby. Als gevolg hiervan is de man niet opgevoed door zijn biologische ouders. De man stelt erg te lijden onder de verwisseling. In de procedure gaat het primair om de vraag of de door de man ingestelde vorderingen niet zijn verjaard. De man stelt dat dit niet het geval is, Stichting Amphia voert hiertegen verweer. De rechtbank oordeelt dat onder toepassing van het overgangsrecht in casu een verjaringstermijn van 30 jaar aan de orde is. Concreet betekent dit dat de termijn is volgelopen in 1983, nu de vermeende verwisseling zou hebben plaatsgevonden in 1953. Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of toepassing van deze absolute verjaringstermijn in casu naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 6:2 lid 2 BW). De rechtbank dient daartoe de zeven gezichtspunten zoals geformuleerd in HR 28 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5635, te beoordelen en te wegen. De rechtbank oordeelt dat enkel het gezichtspunt ‘in hoeverre voor slachtoffer of zijn nabestaanden ter zake van de schade een aanspraak op een uitkering uit anderen hoofde bestaat’ een argument is voor doorbreking van de verjaringstermijn; de overige gezichtspunten pleiten daartegen of zijn neutraal. Alles afwegende oordeelt de rechtbank de belangen aan de zijde van Stichting Amphia van zodanig gewicht dat het beroep van Stichting Amphia op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onder de gegeven omstandigheden niet als onaanvaardbaar moet worden aangemerkt. De vorderingen van de man worden afgewezen.

Taak NZa strekt zich niet uit tot faciliteren van civielrechtelijke claims  
Een vierde uitspraak waar ik u op wijs, is de kwestie die door een orthodontist is voorgelegd aan de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam (GZR 2016-289) tegen het voornemen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om een tegen hem gericht boetebesluit met begeleidend persbericht actief openbaar te maken. Het ging in deze kwestie om het volgende. De NZa heeft een orthodontist een bestuurlijke boete opgelegd (onder andere) omdat hij een tarief in rekening heeft gebracht voor het opstellen van een behandelplan. De NZa heeft gelijktijdig op grond van de Wet openbaarheid van bestuur besloten dit boetebesluit met een begeleidend persbericht te zullen publiceren op nza.nl. De orthodontist heeft bij de NZa bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en tevens de voorzieningenrechter verzocht het openbaarmakingsbesluit te schorsen. De voorzieningenrechter stelt voorop dat aanleiding kan bestaan het openbaarmakingsbesluit te schorsen indien moet worden geoordeeld dat de boete naar verwachting uiteindelijk (in essentie) in rechte geen stand zal houden. Gelet op de wijze waarop de NZa de boete heeft vastgesteld, is deze mogelijkheid niet ondenkbaar. De voorzieningenrechter oordeelt derhalve dat het boetebesluit enkel openbaar mag worden gemaakt zonder vermelding van het boetebedrag en de cijfermatige onderbouwing daarvan; het persbericht mag enkel openbaar worden gemaakt zonder de mededeling dat gedupeerden het boetebesluit kunnen gebruiken in een juridische procedure tegen de orthodontist om de toeslag voor het behandelplan terug te vorderen. De taak van de NZa strekt zich niet uit tot het faciliteren van patiënten in hun eventuele civielrechtelijke claims, aldus de voorzieningenrechter.

Onderbouwing klacht over zorgverlening geen grond voor doorbreking medisch beroepsgeheim
Tot slot vestig ik uw aandacht op een hoger beroep aanhangig gemaakt bij het Hof Amsterdam (GZR 2016-284). De kwestie ziet op het volgende. De zoon, appellant, van een overleden patiënte van huisarts, geïntimeerde, verzoekt in kort geding een afschrift van het medisch dossier van zijn moeder. De moeder leed aan de spierziekte ALS en werd de laatste jaren van haar leven in haar woning verzorgd en verpleegd door Evean Thuiszorg. Bij een transfer in 2014 is de moeder door haar benen gezakt en korte tijd later overleden. De zoon wil ter zake een klacht indienen tegen (onder andere) Evean en stelt dat hij daarvoor dient te beschikken over het medisch dossier van zijn moeder dat door de huisarts is aangelegd. De rechtbank heeft het verzoek van appellant afgewezen. Ook in hoger beroep krijgt appellant nul op het rekest. Het hof oordeelt dat de stellingen van de zoon niet de conclusie rechtvaardigen dat het voor het indienen en formuleren van een klacht tegen de thuiszorginstelling redelijkerwijs noodzakelijk is dat hij de beschikking krijgt over het medisch dossier van zijn moeder. Het hof oordeelt dat zoon thans over informatie beschikt die hem voldoende in staat stelt een zodanige klacht te formuleren. De omstandigheid dat niet valt uit te sluiten dat in een later stadium wellicht een nieuwe afweging moet worden gemaakt, laat onverlet dat momenteel niet voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat aan de zijde van appellant een zodanig zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden dat inbreuk gemaakt kan worden op het belang van geheimhouding. Dat er na het aanhangig maken van een klachtprocedure tegen Evean Thuiszorg geen gelegenheid meer is om alsnog informatie van de huisarts te verkrijgen en in die klachtprocedure in het geding te brengen, is niet aannemelijk geworden. Voor zover nodig betrekt het hof bij zijn afweging ook dat niet kan worden uitgegaan van de veronderstelde toestemming van de moeder, waarbij gewicht toekomt aan de omstandigheid dat de partner van de moeder, ook al hadden deze en de moeder slechts 'een soort latrelatie', onderhavige vordering kennelijk niet ondersteunt.

Scripties
Ook dit academisch jaar heeft weer veel lezenwaardige scripties opgeleverd. Voor twee scripties vraag ik graag uw aandacht. Allereerst maak ik u graag attent op de scriptie van Kim Ross. Kim onderzoekt – in het kader van het conceptwetsvoorstel Wet modernisering tuchtrecht Wet BIG – de vraag of en zo ja, in welke vorm het wenselijk is dat de tuchtrechter de wettelijke bevoegdheid krijgt om aan BIG-beroepsbeoefenaren een algeheel beroepsverbod op te leggen.

Ook wijs ik u graag op de scriptie van ChiChi de Haan. Tegen de achtergrond van de psychische impact die werkgerelateerde incidenten kunnen hebben op zorgverleners, stelt ChiChi in haar onderzoek de vraag centraal in hoeverre uit de werkgeversaansprakelijkheid van artikel 7:658 lid 1 BW voor ziekenhuizen een verplichting voortvloeit om zorg te dragen voor de opvang en nazorg van de betrokken zorgverleners.

Nieuws
De afgelopen maand verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website. Een nieuwsbericht waar ik uw aandacht voor wil vragen, is de openbaarmaking van ziekenhuistarieven door zorgverzekeraar CZ. CZ besloot bepaalde ziekenhuistarieven openbaar te maken na een oproep hiertoe door de Consumentenbond. In een reactie laat de ACM weten dat zij de openbaarmaking door CZ vanuit mededingingsrechtelijk oogpunt niet als een probleem beschouwt. De ACM stelt dat het gaat om tarieven waarover tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen niet meer wordt onderhandeld en benadrukt het belang van transparantie voor consumenten. De ACM erkent wel dat de openbaarmaking het risico met zich meebrengt dat ziekenhuizen bij het vaststellen van hun tarieven voor de komende jaren zich meer naar elkaar zullen richten.

Inzenden eigen rechtspraak    
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.

Vragen of opmerkingen    
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@boomdenhaag.nl.

Alvast een goed weekend.

Met vriendelijke groet,

Astrid van der Wal

Hof

Rechtbank

Tuchtcolleges