Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.
Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.
Berisping plastisch chirurg voor behandeling met fillers zonder informed consent
Een eerste lezenswaardige uitspraak is de kwestie die is voorgelegd aan het Regionaal Tuchtcollege Amsterdam (hierna: RTG) (GZR 2016-256). Klager heeft zich in juni 2006 gewend tot verweerder, plastisch chirurg. Klager leed aan lipodystrofie in zijn gezicht en vroeg om een behandeling waarbij zijn wangen zouden worden opgevuld. Klager heeft daarbij aangegeven de voorkeur te hebben voor een semipermanente filler. Op 8 september 2006 heeft de ingreep plaatsgevonden met een permanente filler. Verweerder heeft klager vlak voor de ingreep gemeld dat dit middel zijn voorkeur heeft. Klager is ontevreden met het resultaat en dient een tuchtklacht in tegen verweerder. Klager verwijt verweerder in strijd te hebben gehandeld met de zorgvuldigheid die hij bij de uitoefening van zijn beroep in acht moet nemen, de misvormingen in het gelaat van klager en dat verweerder zonder informed consent een permanente filler heeft gebruikt. Het RTG constateert dat in het medisch dossier beide soorten fillers zijn opgeschreven en neemt daarom aan dat beide middelen tijdens het consult zijn besproken. Een duidelijke afspraak tijdens het eerste consult over de keuze voor het te gebruiken middel kan niet worden vastgesteld. Ervan uitgaande dat beide middelen zijn besproken maar dat er nog geen keuze was gemaakt, had het op de weg van verweerder gelegen om klager eerder dan pas op de dag van de ingreep erover te informeren dat verweerder na overleg met een collega had besloten om de permanente filler te gaan gebruiken bij de ingreep. Door klager pas op de dag van de ingreep te informeren heeft verweerder niet zorgvuldig gehandeld en mocht hij er niet zonder meer van uitgaan, toen klager niet protesteerde, dat er informed consent was.
WNT biedt geen ruimte voor additionele vergoeding naast transitievergoeding
De tweede uitspraak waar ik u op wijs, is afkomstig van de Kantonrechter Amsterdam (GZR 2016-0257). De kwestie ziet op het ontslag van een directievoorzitter tevens statutair bestuurder van een vereniging wegens een onherstelbare vertrouwensbreuk tussen de raad van toezicht en betrokken werknemer. In de arbeidsovereenkomst is ter zake bepaald dat wanneer de werkgever het ontslag initieert, werknemer gerechtigd is tot een ‘[a]fhankelijk van de omstandigheden rond en ten tijde van de beëindiging van de Arbeidsovereenkomst in redelijkheid vast te stellen (...) beëindigingsvergoeding’. Tussen partijen is onder meer in geschil de vraag of, gelet op de WNT en de WWZ, een transitievergoeding en een additionele ontslagvergoeding kunnen cumuleren. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt. Tussen partijen staat vast dat werknemer valt onder het toepassingsbereik van de WNT en dat hij op grond van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op een transitievergoeding. De transitievergoeding, zijnde een uitkering die voortvloeit uit een wettelijk voorschrift (art. 7:673 BW), valt ingevolge het bepaalde in artikel 1.1 sub i WNT niet onder het bereik van de WNT. Dit betekent dat de transitievergoeding en een tussen partijen overeengekomen ontslagvergoeding, die wel onder de WNT valt, naast elkaar mogen bestaan. De vraag is echter of werknemer en werkgever inderdaad, náást de aan werknemer toekomende (wettelijke) transitievergoeding, gelet op de werking van de WNT, nog de mogelijkheid hebben een additionele vergoeding overeen te komen, die dus met de transitievergoeding cumuleert. Hoewel de letterlijke tekst van de bepalingen uit de WNT lijkt te ondersteunen dat naast de transitievergoeding een vergoeding door de WNT overeengekomen kan worden, is het ontegenzeggelijk de bedoeling van de WNT geweest dat tussen partijen overeen te komen vergoedingen, bij de beëindiging van het dienstverband in de sectoren bestreken door de WNT, aan banden zouden worden gelegd. Het is daarmee niet te verenigen dat naast de transitievergoeding partijen nog een beëindigingsvergoeding tot het maximum van € 75.000 zouden mogen afspreken en dat deze twee uitkeringen zouden mogen cumuleren, zodat zij allebei, transitievergoeding én beëindigingsvergoeding, bij de beëindiging van het dienstverband aan de functionaris zouden mogen worden uitgekeerd. De bedoeling van de WNT zou daarmee voor een groot deel teniet worden gedaan. De kantonrechter oordeelt dat het partijen niet vrijstaat naast de transitievergoeding nog een additionele vergoeding bij beëindiging van het dienstverband overeen te komen, althans niet voor zover deze tezamen boven het wettelijk maximum als gegeven in de WNT, zouden uitkomen. Het vorenstaande impliceert overigens niet dat de transitievergoeding wordt genormeerd door de WNT, in die zin dat de transitievergoeding voor een topfunctionaris als bedoeld in de WNT niet meer dan € 75.000 mag bedragen, ook in het geval dat artikel 7:673 jo. artikel 7:673a BW tot een hoger bedrag leidt. Zou dat wel het geval zijn, dan zou dat tot de bizarre consequentie leiden dat een topfunctionaris onder de WNT een later recht uit het burgerlijk recht zou worden ontnomen.
BMA-arts mag volstaan met medisch oordeel op basis van schriftelijke stukken
Een andere lezenswaardige uitspraak ziet op een klacht over het optreden van verweerster, als bedrijfsarts verbonden aan het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA), in het kader van een asielprocedure (GZR 2016-258). Klaagster en haar echtgenoot hebben in Nederland asiel aangevraagd. Beide aanvragen zijn afgewezen. Ter voorbereiding op de uitzetting van klaagster uit Nederland heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan het BMA medisch advies gevraagd over de gezondheidstoestand van klaagster. Uit door BMA opgevraagde inlichtingen bij behandelaars van klaagster, bleek dat zij sinds januari 2010 lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, herhaaldelijk periodes van depressie heeft doorgemaakt en na afwijzing van de asielaanvraag van haar echtgenoot in 2012 een suïcidepoging heeft gedaan. Verweerster heeft op 30 mei 2013 aan de IND geadviseerd dat het uitblijven van behandeling bij klaagster op korte termijn niet zal leiden tot een medische noodsituatie. Naar aanleiding van een behandeling van een beroep van klaagster door de Vreemdelingenkamer van de Rechtbank Arnhem heeft verweerster opnieuw op verzoek van de IND advies uitgebracht omtrent klaagster. Aan dat advies lag onder meer actuele informatie van de behandelend psychiater ten grondslag. Volgens die informatie waren bij klaagster na het hiervoor bedoelde advies van 30 mei 2013 psychotische klachten ontstaan. Verweerster adviseert vervolgens aan de IND dat een medische noodsituatie op korte termijn niet langer uitgesloten kan worden. Klaagster dient hierop een tuchtklacht in bij het RTG. Volgens klaagster heeft verweerster nagelaten een deskundig specialist in te schakelen, heeft verweerster klaagster niet zelf onderzocht en heeft verweerster de vragen van de IND niet volledig beantwoord. Het Regionaal Tuchtcollege Den Haag (hierna: RTG) verklaart de klacht ongegrond. Volgens het RTG heeft als uitgangspunt te gelden dat in deze zaak de BMA-arts de kennis en kunde bezit, althans geacht wordt te bezitten, om aan de hand van beschikbare gegevens de hem gestelde vragen van een deskundig antwoord te voorzien. Dat in het onderhavige geval de arts, zoals verweerster onweersproken heeft gesteld, een opgeleid medisch adviseur is en geen psychiater, vormt geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken. Dat de conclusie van verweerster in haar latere advies anders luidt dan die in haar eerdere advies, vormt geen aanwijzing dat verweerster niet over de deskundigheid beschikte om de situatie van klaagster adequaat te kunnen beoordelen. Verweerster heeft om diezelfde redenen kunnen volstaan met een beoordeling op basis van de haar ter beschikking staande schriftelijke informatie en zij heeft derhalve kunnen afzien van een persoonlijk onderzoek van klaagster tijdens een spreekuur. Het Centraal Tuchtcollege Gezondheidszorg laat het oordeel van het RTG in hoger beroep in stand.
Bijzondere omstandigheden billijken achterwege blijven hoor en wederhoor bij schorsingsbesluit
De laatste lezenswaardige uitspraak waar ik u op wijs, is een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel (GZR 2016-263). Werknemer is bestuurder van en tevens zorgverlener bij Uniek Begeleiding, een zorgorganisatie die zich ten doel stelt het verlenen van zorg en het begeleiden van mensen met een verstandelijke handicap of beperking. Werknemer is door de raad van toezicht geschorst wegens grensoverschrijdend gedrag jegens een zorgvrager. Nadat de moeder van zorgvrager op 17 maart 2016 telefonische melding maakt van mogelijk grensoverschrijdend gedrag van werknemer jegens zorgvrager, is werknemer diezelfde dag op non-actief gesteld. Op 24 maart 2016 is werknemer geschorst door de raad van toezicht. Werknemer verzoekt in kort geding opheffing van deze schorsing. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Inhoudelijk gezien is het schorsingsbesluit, gelet op de overgelegde e-mails tussen werknemer en zorgvrager, alsook de e-mails van werknemer over de kwestie van na 17 maart 2016, niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid genomen. Een onderzoek naar de vraag of sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag is te billijken gelet op de grote hoeveelheid e-mails tussen werknemer en zorgvrager, soms dertig tot veertig e-mails per dag en ook gelet op de inhoud van de e-mails. Het is de vraag of alle gedragingen van werknemer met zorgvrager, zoals die blijken uit de overgelegde e-mails, zijn te rechtvaardigen vanuit de voor zorgvrager voorgeschreven therapie. Er zijn gedragingen vermeld als veelvuldig knuffelen met zorgvrager, kriebelen over haar buik en boven op haar liggen. Volgens werknemer is het knuffelen en kriebelen onderdeel van de therapie maar Uniek Begeleiding bestrijdt dat gemotiveerd. Werknemer heeft ontkend dat er sprake is geweest van het boven op elkaar liggen in de zogenoemde rustruimte, maar die ontkenning valt niet te rijmen met de stelling van Uniek Begeleiding dat een medewerker van haar heeft gezien dat werknemer boven op zorgvrager lag, dat uit verschillende e-mails blijkt dat zorgvrager refereert aan het op elkaar liggen, en dat werknemer zulks in daaropvolgende e-mails niet weerspreekt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter rechtvaardigen deze omstandigheden inhoudelijk gezien het onderzoek en het schorsingsbesluit van 24 maart 2016. Werknemer heeft wel een punt ten aanzien van de totstandkoming van het besluit. De eisen van redelijkheid en billijkheid die een rechtspersoon en haar organen jegens elkaar in acht moeten nemen, brengen mee dat een bestuurder in beginsel in de gelegenheid moet worden gesteld zich tegen een besluit tot schorsing te verweren. Ook brengen deze eisen mee dat de motivering van een besluit tot schorsing van een bestuurder kenbaar moet zijn. Op deze beide aspecten heeft de raad van toezicht een steek laten vallen. De raad van toezicht heeft voor haar besluit van 24 maart 2016 geen contact gehad met werknemer terwijl niet is gebleken dat zulks niet mogelijk zou zijn en bovendien heeft zij werknemer niet rechtstreeks geïnformeerd over haar besluit maar heeft werknemer dat moeten vernemen via de brief van de medebestuurders van Uniek Begeleiding. Daar staat echter tegenover dat Uniek Begeleiding een beginnende, kleine, stichting is, dat de zaak spoedeisend was en dat de medebestuurders, voor zij de raad van toezicht hebben geïnformeerd, uitgebreid hebben gesproken met werknemer en zijn kant van het verhaal hebben gehoord. Gelet op deze omstandigheden is het vooralsnog onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter, indien zijn oordeel wordt gevraagd, over zal gaan tot vernietiging van het besluit vanwege strijd met de redelijkheid en billijkheid voor wat betreft de totstandkoming van het besluit. De voorzieningenrechter laat het schorsingsbesluit in stand.
Annotaties
Verder maak ik u ook graag attent op onze annotaties. Dit keer treft u een annotatie van de hand van Aart Hendriks (Hoogleraar Gezondheidsrecht, Universiteit Leiden) bij een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (GZR 2016-0254). De uitspraak heeft betrekking op een aanvraag van een verklaring omtrent het gedrag door een wijkverpleegkundige. Eerder wees de minister van VWS de aanvraag af, omdat de wijkverpleegkundige veroordeeld is voor een zedendelict, gepleegd in de uitoefening van zijn functie. De uitspraak was voor Aart Hendriks aanleiding om deze uitspraak te duiden in het licht van de bestaande jurisprudentie over de verklaring omtrent het gedrag en de daarover bestaande sentimenten in de gezondheidszorg. Een interessante beschouwing!
Scripties
Verder maak ik u ook graag attent op onze scripties. Ten eerste wijs ik u op de scriptie van Annemarijn Schrickx (UvA). Annemarijn stelt in haar onderzoek de vraag centraal hoe het leerstuk van informed consent zich verhoudt tot de praktijk en op welke wijze het aantal klachten over schending van de informatieverplichtingen die voor zorgverleners uit dit leerstuk voortvloeien kan worden verminderd.
Interessant is ook de scriptie van Henny Krijnen (UvA). Henny beschrijft de invloed van de diverse maatschappelijke ontwikkelingen die in onze samenleving druk uitoefenen op het fundamentele recht op toegang tot de gezondheidszorg en biedt handreikingen voor te volgen oplossingsrichtingen.
Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.
Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@boomdenhaag.nl.
Alvast een goed weekend.
Met vriendelijke groet,
Astrid van der Wal
Redacteur GZR Updates
Hof
Rechtbank
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant Centraal in deze zaak staat de vraag of de gynaecoloog en de verloskundige onzorgvuldig hebben gehandeld bij de bevalling van mevrouw X. Gesteld is dat het CTG ten onrechte niet aangegrepen is als aanleiding voor een microbloedonderzoek of beëindiging van de baring door middel van een kunstverlossing. Gesteld is eveneens dat de verloskundige driemaal een fundusexpressie heeft uitgevoerd terwijl het hoofdje van de foetus zich nog niet op de bekkenbodem bevond. Als gevolg van een en ander heeft het kind neurologische schade opgelopen. De rechtbank heeft wat het CTG betreft deskundigenadviezen beoordeeld. Wat de fundusexpressie betreft, heeft de rechtbank de ouders een bewijsopdracht gegeven. 22-06-2016
- Rechtbank Amsterdam Het staat partijen op grond van de WNT niet vrij naast de transitievergoeding nog een additionele vergoeding bij de beëindiging van het dienstverband overeen te komen, ook al geeft de minister op de website aan dat dat wel kan. Het loon tijdens de opzegtermijn mag niet in mindering worden gebracht op de transitievergoeding. Vergoedingen aan derden (rechtsbijstand, pensioenadvies, outplacement) vallen niet onder uitkeringen bij het einde van het dienstverband, indien dat soort vergoedingen tijdens het dienstverband naast de maximale WNT-bezoldiging mogen worden voldaan. 13-06-2016
- Rechtbank Rotterdam In deze zaak gaat het om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die van rechtswege afloopt zonder dat de werkgever schriftelijk heeft aangezegd dat de arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd. Hierop eist de werknemer de wettelijke aanzegvergoeding van een maandsalaris. De veroordeling van werkgever tot betaling van de aanzegvergoeding is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. In dit geval is het voor werknemer langere tijd duidelijk geweest dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Er wordt ingegaan op de bedoeling van de wetgever met artikel 7:668 BW. 13-06-2016
- Rechtbank Overijssel In deze zaak gaat het om de schorsing van een bestuurder (tevens zorgverlener) en een onderzoek naar de vraag of sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag. Deze schorsing is te billijken gelet op de grote hoeveelheid e-mails (en de inhoud daarvan) tussen werknemer en zorgvrager, ook al heeft de raad van toezicht de beginselen van hoor en wederhoor geschonden. 30-05-2016
- Rechtbank Amsterdam Werkgever wil het dienstverband beëindigen omdat werkneemster niet goed functioneert en zij een verbetertraject in haar eigen team niet accepteert. Werkneemster wil een kans op een verbetertraject in een ander team. Om uit te kunnen sluiten dat hier sprake is van een subjectieve beleving van een tekortkoming in het functioneren van werkneemster, dient werkneemster de mogelijkheid te krijgen een verbetertraject in een ander wijkteam af te leggen. Het ontbindingsverzoek wordt daarom afgewezen 23-05-2016
Raad van State
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Tuchtcolleges
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Gravenhage In deze zaak gaat het om een klacht tegen een huisarts. De gezaghebbende vader vraagt de arts om inzage in het medisch dossier van zijn 9-jarige dochter. De huisarts weigert dit ten onrechte en verzoekt om bewijs van gezag. De termijn van verstrekking van het dossier is vervolgens te lang. De huisarts krijgt een waarschuwing. 05-07-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven In deze zaak gaat het om een psychotherapeut die beide ouders behandelt na een (v)echtscheiding. De behandeling dient om de onderlinge communicatie te verbeteren ten behoeve van de uitoefening van het gezamenlijk gezag over hun kind na de scheiding. De psychotherapeut brengt een rapport uit aan Bureau Jeugdzorg en treedt daarmee buiten de gegeven opdracht. Hij krijgt een berisping. 04-07-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam In deze zaak was er geen informed consent bij het gebruik van een opvulmiddel in de wangen. Klager zou hebben gekozen voor een semipermanent opvulmiddel, waar verweerder – plastisch chirurg – een permanent middel heeft gebruikt. Niet duidelijk is welke afspraken precies zijn gemaakt, nu beide soorten middelen tijdens een consult door klager en verweerder zijn besproken. Door klager pas op de dag van de ingreep te informeren over het gebruik van het permanente opvulmiddel heeft verweerder niet zorgvuldig gehandeld. Hij mocht er ook niet zonder meer van uitgaan, toen klager niet protesteerde, dat er informed consent was. Verweerder krijgt een berisping. 28-06-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam Verweerder, fysiotherapeut, heeft klaagster tijdens een behandeling door hem gedistribueerde medicatie voorgesteld. Hierdoor heeft verweerder de schijn gewekt dat het product vanuit het vakgebied van de fysiotherapie een oplossing zou kunnen zijn voor klaagsters klachten of de behandeling zou kunnen ondersteunen. Niet staat vast dat het middel die werking ook daadwerkelijk heeft. Verweerder heeft hierdoor tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en krijgt een waarschuwing. 28-06-2016
- Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle In deze zaak bezoekt een forensisch arts een arrestant in een politiecel. Hij is zich onvoldoende bewust van de verschillende rollen – behandelaar en medisch adviseur – waarin hij kan optreden en van de regels voor het beroepsgeheim die voor de verschillende rollen gelden. In dit geval heeft de arts zijn beroepsgeheim geschonden doordat hij teveel informatie prijsgaf aan de politie. Hij krijgt een waarschuwing. 24-06-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg In deze zaak gaat het om een klacht over het niet volgen van de bevalwensen, die door klaagster waren vastgelegd in een zogenoemd 'bevalplan'. Tevens wordt geklaagd over de communicatie en informatieverstrekking over het mogelijk afwijken van de in dat plan vastgelegde afspraken voorafgaand aan en tijdens de bevalling. In eerste aanleg is de klacht ongegrond verklaard. De uitspraak in eerste aanleg blijft in hoger beroep overeind. 21-06-2016
- Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Het gaat in deze zaak om een klacht tegen een bedrijfsarts. Verweerster, destijds verbonden aan het BMA, heeft in het kader van een asielaanvraag door klaagster tweemaal medisch advies uitgebracht aan de IND. Klaagster verwijt verweerster dat zij heeft nagelaten een deskundig specialist in te schakelen, dat zij klaagster niet zelf heeft onderzocht en de vragen van het IND niet volledig heeft beantwoord. Het RTG heeft de klacht afgewezen. Het CTG oordeelt dat de bedrijfsarts slechts gehouden was een antwoord te geven op de vraag of het staken van de behandeling op korte termijn tot een medische noodsituatie zou kunnen leiden en niet, zoals klaagster stelt, om te beoordelen of een terugkeer mogelijkerwijs tot het ontstaan van een dergelijke noodsituatie op korte termijn zou leiden. Het CTG verwerpt het beroep van klaagster. 21-06-2016
Uitspraken zonder ECLI
- Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden Aan de LCvV wordt door zowel de zorgaanbieder als de lokale cliëntenraad voorgelegd het besluit van de zorgaanbieder om de lokale cliëntenraad van diens taak te ontheffen. Dit na samenwerkingsproblemen tussen de lokale cliëntenraad en de nieuwe regiomanager. Door de LCvV wordt geoordeeld dat het besluit van de zorgaanbieder om de lokale cliëntenraad van diens taak te ontheffen en in samenspraak met de cliënten een nieuwe cliëntenraad in te stellen niet in strijd met de Wmcz is genomen. 2016-06-02
- Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden De Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV) oordeelt dat het opvolgen van het verzoek van de cliëntenraad over de ondersteuning niet onredelijk is. Het verzoek van de cliëntenraad houdt in dat zij wil afwijken van het huidige reglement. Hierin is geregeld is dat de cliëntenraad aanspraak heeft op inhoudelijke ondersteuning op hbo-niveau. In plaats daarvan wil zij secretariële ondersteuning met daarnaast een externe adviseur inzetten, te bekostigen door de zorgaanbieder. 2016-05-06