Naar boven ↑

Update

Nummer 13, 2016
Uitspraken van 09-06-2016 tot 22-06-2016
Redactie: mr. dr. R.P. Wijne, mr. L. Beij, mr. drs. R.M. Bertens, mr. J.W. Bosman, mr. M. Christe, mr. A.C. de Die, mr. M.A. Goldschmidt, mr. J.F. Groen, mr. N.A.D. Groot, mr. I.W. Hanemaaijer, mr. M.M. Hofstee, mr. A. Jagt, mr. J.M. Janson, mr. drs. C. van der Kolk, mr. X.R. van der Kruk-Ras, mr. I.J. de Laat, mr. E. Lam, mr. M. Martin, mr. A.M. De Nijs, mr. C. Pluijgers, mr. T.R. Riemersma, mr. A. Rube, mr. D. Schuurman, mr. S. Snelder, mr. C. Velink, mr. C.W.M. Verberne, mr. H.B.M. Vrieling, mr. J.M. de Vries, mr. D. van der Wal en mr. K.S. Waldron.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.

Toekenning van huishoudelijke zorg in resultaatsgebieden mist duidelijke maatstaf
De eerste uitspraak waar ik u op wijs, is afkomstig van de Centrale Raad van Beroep (GZR 2016-0229). Het geschil in kwestie speelde zich af tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam en een persoon aan wie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007 (Wmo 2007) huishoudelijke hulp was toegekend in de vorm van te behalen resultaten, zogenoemde ‘resultaatsgebieden’. In dit geval ging het om het behalen van een schoon en leefbaar huis, het beschikken over schone en draagbare kleding en het vergroten van de zelfredzaamheid. Daarvoor had het college anderhalf uur hulp per week toegekend. De cliënt meende echter dat de te behalen resultaten zo niet konden worden verkregen. De rechtbank verklaarde het beroep van de cliënt gegrond en overwoog daartoe dat een toekenningsbesluit voor huishoudelijke zorg waarbij de toekenning wordt vastgesteld in resultaatsgebieden, een duidelijke maatstaf mist. De rechtbank kende vervolgens zelf een ander aantal uren huishoudelijke zorg toe. In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep deze uitspraak. Ondanks de argumenten van het college oordeelde ook de Centrale Raad van Beroep dat de door het college gehanteerde wijze van toekenning van huishoudelijke zorg in resultaatsgebieden een duidelijke maatstaf mist. De door de gemeente gehanteerde Beleidsregels en het Toekenningsbesluit geven geen inzicht in de vraag op welke concrete wijze invulling wordt gegeven aan het bereiken van de resultaten van een schoon en leefbaar huis en het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding en hoe met de te behalen resultaten een als compensatie te kwalificeren resultaat van de huishoudelijke verzorging kan worden verkregen, aldus de Centrale Raad van Beroep. Die duidelijkheid wordt volgens de Centrale Raad van Beroep ook niet verkregen uit het bij het toekenningsbesluit meegestuurde overzicht aan de zorgverlener waarop het toegekende budget voor de huishoudelijke hulp is vermeld. Dat de zorgaanbieders zich hebben gecommitteerd om de in de Beleidsregels genoemde resultaatsgebieden te behalen, maakt dit volgens de Centrale Raad van Beroep niet anders. Voorts overwoog de Centrale Raad van Beroep dat de situatie dat de zorgaanbieder die met de cliënt afstemt op welke wijze de compensatie plaatsvindt, slechts met artikel 4, eerste en tweede lid, Wmo in overeenstemming is voor zover die afstemming geschiedt ter uitvoering van een door het college genomen beschikking over de concrete hoeveelheid zorg die aan die persoon moet worden geboden. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en artikel 7:12 Awb. Deze uitspraak kan van belang zijn, ook onder de Wmo 2015, omdat verschillende gemeenten in het kader van de Wmo 2015 ook resultaatgericht indiceren.

Huishoudelijke verzorging onder reikwijdte Wmo 2015
De volgende lezenswaardige uitspraak ziet eveneens op een geschil in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning, zij het dat het gaat om de Wmo 2015 (GZR 2016-0230). De centrale vraag die in dit geval ter beoordeling aan de Centrale Raad van Beroep voorlag, betrof de vraag of huishoudelijke verzorging onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt, zulks mede gelet op geconstateerde verschillen in de rechtspraak hierover (ECLI:NL:RBZWB:2016:10 en ECLI:NL:RBGEL:2015:7847). De Centrale Raad van Beroep beantwoordde deze vraag bevestigend; de wetsgeschiedenis bevat geen enkel aanknopingspunt dat de wetgever op dit punt heeft willen breken met de Wmo 2007 en evenmin dat het voeren van een gestructureerd huishouden als bedoeld in artikel 1.1.1 Wmo 2015 niet mede de zorg voor het schoon en op orde houden van het huishouden zou omvatten, alsook de zorg voor het kunnen beschikken over schoon beddengoed en schone kleding. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep leert voorts dat een maatwerkvoorziening in de vorm van standaardmodules (een basismodule en aanvullende modules) is toegestaan, maar dat het aantal uren huishoudelijke hulp in de standaardmodules wel gebaseerd moet zijn op objectieve criteria voortkomend uit deugdelijk onderzoek verricht door onafhankelijke derden.

Zaak Tuitjenhorn: bevel inspecteur voor de volksgezondheid was onrechtmatig
Lezenswaardig is ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de zaak ‘Tuitjenhorn’ (GZR 2016-0233). Aan de Afdeling lag de vraag voor of de inspecteur voor de volksgezondheid op 2 oktober 2013 aan de huisarts in Tuitjenhorn het bevel heeft mogen geven om gedurende zeven dagen geen zorg meer te verlenen. Aan dit besluit had de inspecteur onder andere ten grondslag gelegd dat de huisarts op meerdere competenties in ernstige mate was tekortgeschoten en daardoor had gehandeld in strijd met de eis van verantwoorde zorg die hij jegens de patiënt had behoren te betrachten. In zijn besluit heeft de inspecteur voorts vermeld dat hij op basis van zijn bevindingen niet het vertrouwen had dat de patiëntveiligheid en de kwaliteit van de door de huisarts te leveren zorg in afdoende mate waren gewaarborgd, dat hij zich, gezien de aard van de constateringen, genoodzaakt zag maatregelen te nemen, dat het risico voor de patiëntveiligheid acuut, ernstig en omvangrijk was en dat hij geen andere mogelijkheid zag om de patiëntenzorg voldoende te waarborgen dan door het in het besluit omschreven bevel te geven. De inspecteur kwam met het bevel na een strafrechtelijk onderzoek door het OM naar het overlijden van een patiënt van de huisarts in augustus 2013. Zoals ik bekend veronderstel, heeft de huisarts in kwestie, kort nadat het bevel was gegeven, zijn leven beëindigd. De Afdeling overwoog in het kader van haar beoordeling dat in artikel 8, vierde lid, van de (toen nog geldende) Kwaliteitswet zorginstellingen twee cumulatieve vereisten vermeld zijn voor het geven van een bevel: 1) er moet gevaar voor de veiligheid of de gezondheid zijn en 2) het nemen van maatregelen kan redelijkerwijs geen uitstel lijden. In dit geval is aan die voorwaarden niet voldaan, aldus de Afdeling. In het kader van dat oordeel is van belang dat er contact was met de Inspectie voor de Gezondheidszorg en dat deze laatste op de hoogte was van een opname van de huisarts in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, dat de huisarts in verband met zijn ziekte voorlopig niet in de huisartsenpraktijk werkzaam zou zijn en dat een waarneemschema voor de rest van het jaar was gemaakt. De Afdeling heeft zelf in de zaak voorzien door het besluit van 2 oktober 2013 te herroepen wegens een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid en heeft bepaald dat de uitspraak van de Afdeling in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Hiermee ligt de weg voor de nabestaande open om eventueel schadevergoeding te vorderen wegens het nemen van een onrechtmatig besluit.

IGZ mag niet handhaven totdat individuele beoordeling heeft plaatsgevonden
De vierde zaak waar ik u op wijs, betreft een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (GZR 2016-0241). Het gaat in deze zaak om een geschil tussen Natuur- en Gezondheidsproducten Nederland en de Staat der Nederlanden over de (aankondiging van de) aanpassing van het beleid van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) met betrekking tot melatonine-houdende producten. Volgens de IGZ is bij een product met een hoeveelheid melatonine van 0,3 mg of meer sprake van een geneesmiddel, zodat aan al de vereisten van de Geneesmiddelenwet moet worden voldaan. De rechtbank heeft naar aanleiding van de standpunten de IGZ geboden om bij elke (beleidsaankondiging en -vaststelling die gepaard gaat met een) onvoorwaardelijke kwalificatie van melatonine-houdende producten als geneesmiddel naar werking, van geval tot geval en per individueel product, rekening te houden met alle kenmerken van het product, in het bijzonder de samenstelling, de farmacologische, immunologische en metabolische eigenschappen zoals deze bij de huidige stand van de wetenschap kunnen worden vastgesteld, de gebruikswijzen, de omvang van de verspreiding ervan, de bekendheid van de consument ermee en de risico’s die het gebruik ervan kan meebrengen, en deze toets uit te voeren op controleerbare en transparante wijze. De IGZ moet, totdat deze individuele beoordeling plaatsvindt, melatonine-houdende producten toelaten in het handelsverkeer, toelaten dat zij in voorraad worden gehouden, worden verkocht, worden afgeleverd en ter hand gesteld, worden ingevoerd of anderszins binnen of buiten het Nederlandse grondgebied worden gebracht en moet zich onthouden van het ter zake handhavend optreden op grond van de Geneesmiddelenwet.

Geen formele opzegging overeenkomst, maar door uitlatingen einde lidmaatschap MSB
De laatste zaak waar ik u op wijs, betreft de eerste uitspraak – in dit geval in kort geding – van het Scheidsgerecht voor de Gezondheidszorg in een geschil tussen een medisch specialistisch bedrijf (MSB) en een medisch specialist (GZR 2016-0247). De medisch specialist, een anesthesioloog, is overeenkomstig een aansluitings- en dienstverlenings-overeenkomst (A&D-overeenkomst) lid geworden van het MSB, dat op zijn beurt een samenwerkingsovereenkomst met het ziekenhuis is aangegaan. Op 31 december 2014 informeerde de anesthesioloog de raad van het bestuur van het ziekenhuis dat hij per 1 juli 2015 zijn werkzaamheden binnen het ziekenhuis wenste te beëindigen. In juni 2015 echter schreef hij bereid te zijn ook na 30 juni 2015 zijn werkzaamheden in het ziekenhuis voort te zetten. De raad van bestuur stemde daarmee in. De relatie met de anesthesioloog werd echter gekenmerkt door problemen, die overigens de hele vakgroep anesthesiologie betroffen, en voor het MSB reden waren om de relatie met de anesthesioloog niet voort te zetten. Deze laatste stemde daar (uiteraard) niet mee in, hetgeen aanleiding vormde voor het verzoek aan het Scheidsgerecht om de uitschrijving uit het register van het MSB ongedaan te maken en hem in staat te stellen medisch specialistische zorg te verlenen. Het Scheidsgerecht heeft in dat verband vastgesteld dat de A&D-overeenkomst door geen van beide partijen was opgezegd of beëindigd op een wijze als in die overeenkomst is voorzien. Dat heeft echter niet zonder meer tot gevolg dat de vordering van de anesthesioloog dient te worden toegewezen. De brief van de anesthesioloog van 31 december 2014 had immers wel degelijk de strekking om zijn vertrek per 31 december 2014 aan te kondigen en daarmee valt een lidmaatschap met het MSB niet te verenigen, aldus het Scheidsgerecht. Het MSB zelf heeft bovendien nimmer uitingen gedaan die konden worden opgevat als een voortzetting van het lidmaatschap. Volgens het Scheidsgerecht is er, alles afwegende, onvoldoende grond voor het treffen van een voorlopige voorziening zoals gevorderd. Daarvoor is te minder reden nu het vertrouwen in een vruchtbare samenwerking met de anesthesioloog is verdwenen.

Annotaties
Verder maak ik u ook graag attent op onze annotaties. Dit keer treft u een annotatie van de hand van Hans van Mens (AKD advocaten) bij een uitspraak van de kantonrechter te Eindhoven (GZR 2016-0245). Onderdeel van het geschil dat ter beoordeling aan de kantonrechter voorlag, was de vraag of de werknemer recht had op de wettelijke transitievergoeding of op de (minder aantrekkelijke) cao-vergoeding welke cao-vergoeding op grond van de wet voorrang heeft op de transitievergoeding. De uitspraak was voor Hans van Mens aanleiding om in te gaan op de complexe (overgangs)situatie met betrekking tot ontslagvergoedingen voor werknemers. Hij geeft in dat verband een lezenswaardig overzicht van de situatie tot 1 juli 2015, tot 1 juli 2016 en na 1 juli 2016.

Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.

Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.

Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@boomdenhaag.nl.

Tot slot bericht ik u dat ik in verband met zwangerschapsverlof een periode afwezig zal zijn. Uw nieuwsbrief zal op de gebruikelijke termijn van twee weken worden verzorgd door Astrid van der Wal. Alleen de nieuwsbrief van 22 juli zal in verband met de zomervakantie komen te vervallen.

Ik wens u een mooie zomer en alvast een goed weekend.

Met vriendelijke groet,

Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR Updates

Rechtbank

Raad van State

Centrale Raad van Beroep

Tuchtcolleges