Naar boven ↑

Update

Nummer 1, 2016
Uitspraken van 10-12-2015 tot 31-12-2015
Redactie: mr. dr. R.P. Wijne, mr. L. Beij, mr. drs. R.M. Bertens, mr. J.W. Bosman, mr. M. Christe, mr. A.C. de Die, mr. M.A. Goldschmidt, mr. J.F. Groen, mr. N.A.D. Groot, mr. I.W. Hanemaaijer, mr. M.M. Hofstee, mr. A. Jagt, mr. J.M. Janson, mr. drs. C. van der Kolk, mr. X.R. van der Kruk-Ras, mr. I.J. de Laat, mr. E. Lam, mr. M. Martin, mr. A.M. De Nijs, mr. C. Pluijgers, mr. T.R. Riemersma, mr. A. Rube, mr. D. Schuurman, mr. S. Snelder, mr. C. Velink, mr. C.W.M. Verberne, mr. H.B.M. Vrieling, mr. J.M. de Vries, mr. D. van der Wal en mr. K.S. Waldron.

Geachte heer/mevrouw,

Allereerst nog de beste wensen voor 2016.

Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.

Statuteneis bij inkoop zorg geoorloofd mits voldoende tijd om statuten te wijzigen
De eerste uitspraak waar ik u op wijs, ziet op de beoordeling van een door CZ-zorgkantoor opgenomen regeling in het kader van inkoop van ‘Wet langdurige zorg’-zorg (GZR 2015-0506). CZ heeft, vooruitlopend op de inkoopprocedure 2016, de invoering van de Zorgbrede Governance Code onder de aandacht gebracht van de zorgaanbieders. In de Zorgbrede Governance Code is vastgelegd dat 'de statuten van de zorgaanbieders een bepaling dienen te bevatten waarin eisen zijn gesteld aan de benoeming, ontslag en schorsing van leden van de raad van toezicht'. Omdat de statuten van de zorgaanbieders Stichting Valkenhof, de Stichting voor verpleeg- verzorgings- en woonfaciliteiten Land van Horne, Stichting Sint Annaklooster, Stichting Joods Bejaardencentrum Den Haag en Stichting Laurens volgens CZ niet voldeden aan de gestelde toetredingseis en de daarop gegeven toelichting heeft CZ de zorgaanbieders bericht dat zij niet voor een overeenkomst in aanmerking kwamen. Naar het oordeel van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het op zich geoorloofd om te verlangen dat een zorgaanbieder in haar statuten een regeling opneemt voor schorsing van leden van het toezichthoudend orgaan. Wel resteerde voor de zorgaanbieders onvoldoende tijd om hun statuten te wijzigen. Daaruit volgde het oordeel van de rechtbank dat CZ onrechtmatig jegens de zorgaanbieders heeft gehandeld.

Niet meewerken aan gegrond fraudeonderzoek leidt tot schorsing arts
Een andere lezenswaardige uitspraak ziet op het niet meewerken een aan fraudeonderzoek door een arts, tevens psychotherapeut (GZR 2015-0508). Dit was de reden dat de zorgverzekeraar een klacht indiende bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam. En met succes. Het tuchtcollege oordeelde dat, gelet op het feit dat de beroepsbeoefenaar als verdachte is aangemerkt in een strafrechtelijk onderzoek naar fraude in de zorg, de zorgverzekeraar een gegronde reden had een onderzoek naar de beroepsbeoefenaar in te stellen. Nu de beroepsbeoefenaar niet heeft meegewerkt aan een dergelijk onderzoek heeft hij in strijd met de tweede tuchtnorm gehandeld, aldus het tuchtcollege verder. Het verweer dat alle medische gegevens door het Openbaar Ministerie in beslag zijn genomen en dat mitsdien geen medewerking kon worden verleend aan het verzoek, is door het tuchtcollege verworpen. Aan het Openbaar Ministerie had een verzoek gedaan kunnen worden tot afgifte van (bepaalde) stukken, eventueel in samenspraak met de zorgverzekeraar. Het tuchtcollege heeft de beroepsbeoefenaar de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van één jaar opgelegd.

Ziekenhuis wist niet dat met vaststellingsovereenkomst patiënt onrecht werd aangedaan
De derde uitspraak die ik onder uw aandacht breng, betreft een kwestie van medische aansprakelijkheid (GZR 2015-0516). De patiënt in kwestie had een vaststellingsovereenkomst getekend ter afwikkeling van zijn schade die het gevolg was van een medische fout. Hij beriep zich echter vervolgens op misbruik van omstandigheden, reden waarom de overeenkomst zou moeten worden vernietigd, aldus de patiënt. De rechtbank was echter van oordeel dat, wil een beroep op misbruik van omstandigheden slagen, vereist is dat het ziekenhuis wist of had moeten begrijpen dat zij de patiënt van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst had behoren te weerhouden. Daarvoor is niet voldoende dat de patiënt, wanneer hij had besloten zijn vordering in rechte aanhangig te maken (in plaats van de vaststellingsovereenkomst te sluiten), mogelijkerwijs meer schadevergoeding zou hebben ontvangen. Noodzakelijk is dat sprake was van een dusdanige wanverhouding tussen het totale schikkingsbedrag (inclusief het aan de patiënt betaalde voorschot) en de redelijkerwijs te verwachten uitkomst van een gerechtelijke procedure, zodat het ziekenhuis wist of moest begrijpen dat de patiënt met de vaststellingsovereenkomst onrecht werd aangedaan.

Homeopathische diensten kunnen delen in de vrijstelling van de omzetbelasting
Lezenswaardig is ook een arrest van het Gerechtshof Amsterdam in een kwestie waarin een verpleegkundige, tevens homeopaat, en de Belastingdienst van mening verschillen over het antwoord op de vraag of de vrijstelling van artikel 11 eerste lid onderdeel g van de Wet op de Omzetbelasting (Wet OB) van toepassing is op de activiteiten van de beroepsbeoefenaar als homeopaat (GZR 2015-0521). Het hof oordeelde dat uit zowel het arrest-Solleveld (ECLI:EU:C:2006:257), waarin is overwogen dat de fiscale neutraliteit zich ertegen verzet dat medische diensten, die voor een zorgontvanger een gelijkwaardig kwaliteitsniveau hebben, verschillend worden behandeld, als uit het daarop gebaseerde beleidsbesluit, waarin nadere invulling is gegeven aan wat in Nederland in dit kader dient te worden verstaan onder een ‘gelijkwaardig kwaliteitsniveau’, volgt dat de homeopathische diensten kunnen delen in de vrijstelling van artikel 11 eerste lid onderdeel g ten eerste onder a Wet OB. Voor de toepassing van de vrijstelling is niet vereist dat belanghebbende beroepskwalificaties heeft die gelijkwaardig zijn aan die van een arts, maar dat hij met betrekking tot het verrichten van medische verzorging een gelijkwaardig kwaliteitsniveau heeft als een arts. Een vergelijkbare kwestie leest u onder GZR 2015-0522.

Hulp bij het huishouden onder reikwijdte Wmo 2015
De volgende uitspraak waar ik u op wijs, betreft één uitspraak van een hele serie uitspraken in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Aan de Rechtbank Gelderland lag de vraag voor of de huishoudelijke hulp die de cliënte onder vigeur van de Wmo 2007 ontving, kon worden beschouwd als ‘maatschappelijke ondersteuning’ als bedoeld in artikel 1.1.1 Wmo 2015 en mitsdien op de gemeente Lochem de plicht rustte deze hulp te bieden (GZR 2015-0523). De rechtbank beantwoordde deze vraag bevestigend. Hierbij overwoog de rechtbank dat een van de beoogde doelstellingen van de Wmo 2015 het realiseren van een situatie is waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie waardoor hij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Indien de cliënt niet zelf zijn huis schoon kan houden, dient de voorziening hulp bij het huishouden hem in staat te stellen om alsnog zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving te blijven door zijn huis schoon te houden, aldus de rechtbank.  Dat de hulp bij het huishouden of soortgelijke omschrijvingen in de Wmo 2015 en de Memorie van Toelichting niet specifiek worden benoemd, maakte volgens de rechtbank niet dat de wetgever daarmee dus bedoeld heeft dat deze niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 zouden vallen. De rechtbank oordeelde voorts dat hulp bij het huishouden geen algemeen gebruikelijke voorziening is, zoals de gemeente Lochem had betoogd. De rechtbank wijst in dat verband op het feit dat er een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden is vastgesteld. Nu een persoonsgebonden budget een verstrekkingsvorm van een maatwerkvoorziening is, hield dit volgens de rechtbank een strijdigheid in met het standpunt van de gemeente dat hulp bij het huishouden een algemeen gebruikelijke voorziening is. Aldus vernietigde de rechtbank het bestreden besluit waarmee hulp bij het huishouden met ingang van 1 januari 2015 zou worden beëindigd.

Aanprijzen regulier arts in reguliere instelling van I Ching systems niet geoorloofd
Een andere lezenswaardige uitspraak betreft een oordeel van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag over het aanbieden van een alternatieve geneeswijze door een revalidatiearts in een regulier ziekenhuis (GZR 2015-0524). Deze revalidatiearts had haar patiënte en later diens echtgenoot gewezen op de werkzaamheid van de (nogal prijzige) producten van I Ching Systems. Het echtpaar had dit erg vervelend gevonden. Het tuchtcollege heeft vooropgesteld dat geen antwoord wordt gegeven op de vraag wanneer in het algemeen een alternatieve benaderingswijze te verdedigen is. De reden hiervoor is gelegen in de overtuiging die door relatief grote groepen in Nederland wordt gedragen dat bij genezing van (bepaalde) ziekten naast reguliere behandelingen ook waarde wordt toegekend aan alternatieve methoden. Het tuchtcollege heeft zich dus louter toegespitst op de vraag of een pleidooi van verweerster als BIG-geregistreerd arts, werkzaam in een regulier ziekenhuis, voor alternatieve behandeling geoorloofd is. En dat is het niet, aldus het tuchtcollege. Het heeft daarbij overwogen dat er in een reguliere instelling geen plaats is voor (het aanprijzen van) alternatieve behandelings- of genezingsmethoden. De diagnostiek en behandelingen die binnen een reguliere instelling plaatsvinden, dienen te worden uitgevoerd conform de standaard van wetenschap en praktijk. Binnen de beroepsgroep zijn alternatieve methoden dan ook niet gebruikelijk. Patiënten komen in een reguliere instelling niet voor een alternatieve behandeling ten behoeve van genezing of verlichting van hun klachten.

Artikel 7 en 7a Wet BIG niet in strijd met Richtlijn 2005/36/EG of artikel 56 VWEU
De voorlaatste uitspraak waar ik uw aandacht voor vraag, betreft een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (GZR 2015-0530). In deze zaak stond de doorhaling van de registratie van een orthopedisch chirurg op basis van artikel 7 van de Wet op de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) centraal, zulks in navolging van de eerder in het Verenigd Koninkrijk opgelegde maatregel tot schrapping. De minister van VWS had geen aanleiding gezien de chirurg een beroep toe te kennen op de hardheidsclausule van artikel 7a Wet BIG. Volgens de chirurg was zowel artikel 7 Wet BIG als 7a Wet BIG in strijd met Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. De Afdeling oordeelde echter dat er geen sprake was van strijd en dat de minister mocht volstaan met een onderzoek naar de opgelegde maatregel en de bevoegdheid van de instantie die de maatregel had opgelegd. Anders dan de chirurg heeft de Afdeling voorts geoordeeld dat geen sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De omstandigheid dat een tuchtrechtelijke maatregel kan worden opgelegd krachtens het recht van de lidstaat van ontvangst is volgens de Afdeling een direct gevolg van gebruikmaking van de mogelijkheid om in een andere lidstaat van de Europese Unie te werken. Het overnemen van in het buitenland opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen kan tot gevolg hebben dat de betreffende arts in eigen land en daarmee ook elders in de Europese Unie niet meer zijn beroep kan uitoefenen. In die zin is het treffen van een tuchtrechtelijke maatregel volgens de Afdeling een belemmering. Deze belemmering kan echter toelaatbaar zijn, mits deze een doel van algemeen belang nastreeft, geschikt is om de verwezenlijking daarvan te waarborgen en niet verder gaat dan noodzakelijk om het gestelde doel te bereiken. Anders dan de chirurg had betoogd, houden de tuchtmaatregelen die door de autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk aan hem zijn opgelegd direct verband met de uitoefening van zijn beroep als arts. Deze maatregelen zijn genomen met het oog op de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de patiënt. Slotsom is dat de registratie van de chirurg doorgehaald blijft.

Cardiologen Ruwaard opnieuw berispt en IGZ vangt bot vanwege ne bis in idem
De laatste uitspraak die u niet mag missen, betreft het hoger beroep in de kwestie van de cardiologen van het Ruwaard van Putten (GZR 2015-0529). Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft de opgelegde berisping in hoger beroep in stand gelaten. Het Centraal Tuchtcollege heeft in dat verband overwogen dat niet is gegriefd tegen het oordeel dat de Maatschap Cardiologie tekort is geschoten in de organisatie van de zorg en dat de cardiologen, als lid van de maatschap, dat kan worden verweten. Hiermee is direct de grief van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, stellende dat het tuchtrecht alleen over individuen kan oordelen, verworpen. Zoals het Centraal Tuchtcollege eerder heeft overwogen (zaaknr. 2002/224), kan onder omstandigheden wel degelijk iedere arts binnen een maatschap verantwoordelijk worden gehouden voor de praktijkvoering en de daarbinnen individueel aan een patiënt verleende gezondheidszorg, ook al kan niet expliciet aannemelijk worden gemaakt wat de bijdrage van de betrokken arts is geweest bij het aan de klacht ten grondslag liggende handelen of nalaten. Daarvoor is ten minste vereist dat de maatschap waarvan de arts deel uitmaakt zodanig is ingericht dat niet één arts als (hoofd)behandelaar de verantwoordelijkheid draagt voor het beleid ten aanzien van een patiënt, maar de verantwoordelijkheid in feite collectief wordt gedragen, onder meer door elke patiënt onderwerp te maken van een met regelmaat plaatsvindend collegiaal overleg. Het Centraal Tuchtcollege is voorts van oordeel dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg niet ook thans in hoger beroep de cardiologen een individueel verwijt op individueel patiënten(dossier)niveau kan maken, omdat dit neerkomt op schending van het beginsel van ne bis in idem.

Annotaties
Verder maak ik u ook graag attent op onze annotaties. Eind oktober heeft u de annotatie van de hand van Jacqueline de Vries (Holla advocaten) bij het vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland van 31 juli 2015 (GZR 2015-0345) kunnen lezen. In het vonnis werd de betrokken verdachte niet alleen een gevangenisstraf opgelegd, maar werd ook een voorlopige machtiging – op grond van artikel 2 van de Wet Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen ('Wet BOPZ', ‘artikel 2-machtiging’) – afgegeven. De tekst van het vonnis bood echter geen volledige zekerheid over het antwoord op de vraag of het dezelfde (straf)rechters waren die de artikel 2-machtiging hadden afgegeven en of de officier van justitie om de machtiging had verzocht. De beschikking, waarmee de artikel 2-machtiging is verleend, is op 1 december 2015 alsnog gepubliceerd (zie ook GZR 2015-0345). Blijkens de beschikking was het de strafkamer die de beschikking heeft afgegeven en heeft de officier van justitie apart om de beschikking verzocht. Gezien deze nu vaststaande gegevens is de tekst van de annotatie iets genuanceerd. Het kader waarin het feitencomplex wordt geplaatst – de jurisprudentie van het EHRM inzake artikel 5 EVRM – is onveranderd. Dit geldt ook voor de conclusie.

Verder is er een nieuwe annotatie van de hand van Bas van Schelven (Van Doorne advocaten). De annotatie is geschreven bij een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland (GZR 2015-0367). In deze uitspraak stond een door zorgverzekeraar Menzis gehanteerd cessieverbod centraal. Bas geeft hierop zijn kritische visie.

Scripties
Ik wijs u ook graag op onze scripties. Er is een nieuwe scriptie geplaatst, geschreven door Marianne Voskamp-van Leeuwen (UvA). Zij schrijft over de verantwoordelijkheden van doktersassistenten, anesthesieassistenten en operatieassistenten en de omstandigheid dat deze assistenten geen ‘BIG-status’ hebben. Zij zijn dus niet geregistreerd als bedoeld in artikel 3 Wet BIG en hebben ook geen artikel 34 Wet BIG-registratie. Marianne, zelf ook werkzaam in de zorg, stelde zichzelf de vraag op welke wijze in Nederlandse ziekenhuizen de verantwoordelijkheidstoedeling aan medewerkers met assisterende beroepen (dokters- operatie-, en anesthesieassistenten) plaatsvindt en of dit redelijkerwijs leidt tot verantwoorde zorg, dan wel of deze praktijk (mede met het oog op de toekomst) nadere regulering behoeft.

Commentaren
Tot slot wijs ik u op een nieuw commentaar van ondergetekende. Het betreft een commentaar bij de op 1 januari 2016 in werking getreden Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Het commentaar gaat in op de mogelijke invloed van de Wkkgz op het verhaal van zorggerelateerde schade door de patiënt op de hulpverlener. Wat verandert er en waar moeten we rekening mee gaan houden?

Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.

Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@budh.nl.

Alvast een goed weekend.

Met vriendelijke groet,

Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR-Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Raad van State

Tuchtcolleges