Naar boven ↑

Update

Nummer 23, 2015
Uitspraken van 12-11-2015 tot 25-11-2015
Redactie: mr. dr. R.P. Wijne, mr. L. Beij, mr. drs. R.M. Bertens, mr. J.W. Bosman, mr. M. Christe, mr. A.C. de Die, mr. M.A. Goldschmidt, mr. J.F. Groen, mr. N.A.D. Groot, mr. I.W. Hanemaaijer, mr. M.M. Hofstee, mr. A. Jagt, mr. J.M. Janson, mr. drs. C. van der Kolk, mr. X.R. van der Kruk-Ras, mr. I.J. de Laat, mr. E. Lam, mr. M. Martin, mr. A.M. De Nijs, mr. C. Pluijgers, mr. T.R. Riemersma, mr. A. Rube, mr. D. Schuurman, mr. S. Snelder, mr. C. Velink, mr. C.W.M. Verberne, mr. H.B.M. Vrieling, mr. J.M. de Vries, mr. D. van der Wal en mr. K.S. Waldron.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Ik licht er enkele voor u uit.

Maatstaf hinderpaalcriterium: hebben patiënten in het algemeen voldoende draagkracht?
De eerste uitspraak waar ik u op wijs, betreft een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland over een ‘hinderpaalkwestie’ (GZR 2015-0465). De zorginstelling in kwestie levert geestelijke gezondheidszorg. Zorgverzekeraar Achmea heeft geen contract met deze zorgaanbieder, reden waarom zij slechts 75 procent van de geleverde zorg vergoedt. De zorginstelling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, stellende dat elke korting op de vergoeding van geleverde zorg in strijd zou zijn met artikel 13 eerste lid van de Zorgverzekeringswet. De zorginstelling heeft voorts aangevoerd dat de minst vermogende cliënt de maatstaf moet zijn voor het hinderpaalcriterium. De rechtbank heeft echter een ander oordeel geveld; de breed gedragen praktijknorm voor een bepaalde vorm van zorg moet de maatstaf zijn. Een onderdeel van die maatstaf is de toets of de patiënten van de desbetreffende vorm van zorg in het algemeen voldoende draagkracht hebben om geen hinderpaal te ondervinden. De stelling van de zorginstelling vindt geen steun in de wetsgeschiedenis en evenmin in de jurisprudentie van de Hoge Raad.

Eigen bijdrage voor bruikleen hulpmiddel in overeenstemming met wet- en regelgeving
De volgende zaak waar ik u op wijs, betreft een modelzorgverzekeringsovereenkomst 2016 van Zilveren Kruis (GZR 2015-0467). In die modelovereenkomst is onder meer opgenomen dat hoortoestellen, oorstukjes en tinnitusmaskeerders tegen oorsuizen in bruikleen worden verstrekt en dat verzekerden voor deze hulpmiddelen een eigen bijdrage van 25 procent van het aanschafbedrag zijn verschuldigd. Zilveren Kruis heeft op grond van artikel 25 Zorgverzekeringswet haar modelzorgverzekeringsovereenkomst 2016 overgelegd aan de NZa en haar om een bestuurlijk rechtsoordeel gevraagd. De NZa heeft geoordeeld dat ingeval van bruikleen geen sprake is van aanschafkosten, zodat de verzekerde ook geen wettelijke eigen bijdrage van 25 procent hoeft te betalen. Zilveren Kruis heeft bezwaar gemaakt tegen dit oordeel en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat het oordeel van de NZa wordt geschorst en dat Zilveren Kruis mag handelen alsof zij beschikte over een rechtsoordeel van de NZa dat de modelovereenkomst in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek toegewezen. De rechter heeft daartoe geoordeeld dat in de relevante wet- en regelgeving geen onderscheid wordt gemaakt tussen het verstrekken van hulpmiddelen in eigendom of bruikleen. Voorts wordt ook op andere terreinen van zorg aangenomen dat bij de verstrekking van een voorziening in bruikleen een eigen bijdrage kan zijn verschuldigd. De voorzieningenrechter heeft dan ook geoordeeld dat het rechtsoordeel niet in overeenstemming is met de relevante wet- en regelgeving.

Uitblijven medezeggenschap veroorzaakt door Patiëntenadviesraad zelf
De derde zaak heeft betrekking op een enquêteverzoek van Stichting Zorgbelang Gelderland naar vermeend wanbeleid bij Stichting Sint Maartenskliniek ten gevolge waarvan de medezeggenschap van de Patiëntenadviesraad in een impasse zou zijn geraakt (GZR 2015-0469). De Ondernemingskamer heeft in dat verband geoordeeld dat de omstandigheid dat de medezeggenschap is gestagneerd, in overwegende mate is te wijten aan de onwrikbare houding van (de voorzitter van) de Patiëntenadviesraad. Daar waar de raad van bestuur van de Sint Maartenskliniek juist initiatieven heeft getoond om afspraken over de wijze van samenwerking te maken – waar een goede en effectieve uitvoering van medezeggenschap mee valt en staat – kan die stagnatie dan ook niet leiden tot het oordeel dat er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid van de Sint Maartenskliniek te twijfelen, aldus de Ondernemingskamer voorts. Daar komt bij dat de Patiëntenadviesraad dient te beseffen dat hij gebonden is aan het wettelijke kader van de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen en dat hij niet wegens zijn recht om ook ongevraagd advies uit te brengen een ongelimiteerd recht op informatie heeft, zoals hij lijkt te suggereren. De Ondernemingskamer is samenvattend van oordeel dat zolang de Sint Maartenkliniek bereid is om de samenwerking met de Patiëntenadviesraad vorm te geven, de LCvV of een mediator in te schakelen en de Patiëntenadviesraad dit alles weigert, er geen gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of een juiste gang van zaken van de Sint Maartenskliniek te twijfelen. Het enkele feit van een – door alle partijen erkende – ‘impasse’ in de medezeggenschap is hiertoe in dit geval onvoldoende.

Gevoerd voorkeursbeleid is onrechtmatig
Een andere lezenswaardige uitspraak betreft een arrest van de Hoge Raad over een door zorgverzekeraar VGZ c.s. gevoerd voorkeursbeleid ten aanzien van de verstrekking van drinkvoedingen en dieetpreparaten (GZR 2015-0472). VGZ c.s. hebben dieetpreparaten – die in hun visie dezelfde voedingskundige samenstelling hebben en om die reden uitwisselbaar zouden zijn – ingedeeld in vier zogenoemde productcategorieën. Binnen elk van deze categorieën is vervolgens één met name genoemde dieetpreparaat als voorkeursproduct geselecteerd, met de bedoeling dat de afleveraar (een apotheker) dit voorkeursproduct aflevert aan een verzekerde van VGZ c.s. Slechts in uitzonderlijke situaties, indien expliciet een medische motivatie zou zijn gegeven door de voorschrijver, zou het zijn toegestaan om een ander dan het voorkeursproduct af te leveren. De Zorgovereenkomst dieetpreparaten bepaalde als onderdeel van het voorkeursbeleid dat de 'Geselecteerde Voorkeursproducten' aan de afleveraars worden vergoed tegen inkoopprijs en andere producten tegen een aangeven maximum. Nutricia en twee patiëntenverenigingen stelden dat een dergelijk beleid onrechtmatig is. Zowel de rechtbank als het hof stelde Nutricia en de patiëntenverenigingen in het gelijk. En zo ook de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft daartoe geoordeeld dat een verzekerde jegens de zorgverzekeraar ingevolge de wet recht heeft op prestaties bestaande uit de vergoeding van de kosten van de zorg of de overige diensten waaraan hij behoefte heeft. De inhoud en omvang van deze prestaties zijn in de Zorgverzekeringswet nader bepaald. Naar de bedoeling van de wetgever heeft het verzekerd pakket betrekking op de 'noodzakelijke zorg, getoetst aan aantoonbare werking, kosteneffectiviteit en noodzaak van collectieve financiering'. Een zorgverzekeraar kan aan de verzekerde (de vergoeding van) een vorm van zorg of van een dienst slechts onthouden in verband met de hoogte van de daaraan verbonden kosten, ingeval een andere vorm van zorg dan wel een andere dienst wordt verstrekt of vergoed die daarmee voldoende uitwisselbaar is. In dit geval heeft het hof geoordeeld dat daarvan geen sprake is, welk oordeel de Hoge Raad in cassatie niet op juistheid kan toetsen, maar waarvan hij dus is uitgegaan. De Hoge Raad is dan ook tot het oordeel gekomen dat patiënten de mogelijkheid moeten hebben om andere producten te gebruiken dan de voorkeursproducten van VGZ c.s., en dat die mogelijkheid door het beleid van VGZ c.s. te zeer wordt beperkt en daarom onrechtmatig is.

Voeren van financiële administratie patiënt geen taak verpleegkundige
De laatste uitspraak waar ik u op wijs, is afkomstig van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle (GZR 2015-0474). Het gaat in deze zaak om een verpleegkundige, die in zijn functie van sociaalpsychiatrisch verpleegkundige (SPV) verantwoordelijk was voor de zorgverlening aan een psychiatrisch patiënte. Patiënte woonde aanvankelijk thuis, maar kwam niet meer uit huis als gevolg waarvan de begeleiding ook bestond uit het boodschappen doen met haar portemonnee en/of pinpas, zonder dat zij daarbij aanwezig was. De verpleegkundige hield de beschikking over de portemonnee ook nadat patiënte (tijdelijk) werd opgenomen. Een en ander resulteerde in de opname van bijna € 10.000 en een uithuiszetting van patiënte wegens het onbetaald laten van de huurpenningen. Dat de verpleegkundige zelf de bedragen heeft opgenomen, komt volgens het tuchtcollege niet vast te staan. Wel vast staat echter dat deze verpleegkundige onbekwaam en onbevoegd was om zich met de financiële zaken van patiënte bezig te houden. Het is bovendien in strijd met (de geest van) diverse voor de verpleegkundige geldende bepalingen, waaronder met name de artikelen 2.12 en 1.3 van de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden, versie 2007. Ook het feit dat de verpleegkundige zijn rol in het beheer van patiëntes financiën en administratie nooit heeft gedeeld met collega's of leidinggevenden is hem zwaar aangerekend. Een en ander is de verpleegkundige duur komen te staan; hem is een schorsing opgelegd. Het feit dat de verpleegkundige, ook door patiënte en door zijn collega’s, genoemd werd als zeer betrokken zorgverlener en dat ook na onderzoek door de instelling niet is gebleken dat zich iets dergelijks eerder heeft voorgedaan en kennelijk dus een samenloop van factoren in deze zaak heeft meegebracht dat het dit keer zo uit de hand is gelopen, heeft het tuchtcollege evenwel aangegrepen om de schorsing voorwaardelijk op te leggen.

Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website. Opnieuw kwam het UMC Utrecht in opspraak, dit keer in verband met een gemiste diagnose kanker. Het UMC Utrecht zelf heeft in dat verband een bericht geplaatst op zijn website en zijn medeleven geuit. Er is een bedrag van € 350.000 uitgekeerd, waarvan € 337.000 aan immateriële schade.

Jaarcongres Gezondheidsrecht
Op 4 december 2015 organiseert GZR Updates in samenwerking met Studiecentrum Kerckebosch het Jaarcongres Gezondheidsrecht. Dit congres brengt u in één dag op de hoogte van de actuele ontwikkelingen en verdiepende thema’s op het gebied van het gezondheidsrecht. Klik hier voor het programma en aanmelden. Abonnees van GZR Updates en Tijdschrift voor Gezondheidsrecht ontvangen € 50 korting op de entreeprijs. Het jaarcongres zal worden geopend door trendwatcher Adjiedj Bakas met een blik op de toekomst van de gezondheidszorg. De afsluiting van de dag wordt verzorgd door medisch antropoloog dr. Hans Meij, directielid van het Amphia Ziekenhuis in Breda. Hij spreekt over het gevaar van het ziekenhuis en waarom de patiënt zijn bed uit moet.

Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@budh.nl.

Alvast een goed weekend.

Met vriendelijke groet,

Rolinka Wijne

Hoofdredacteur GZR-Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Tuchtcolleges