Naar boven ↑

Update

Nummer 14, 2015
Uitspraken van 23-06-2015 tot 08-07-2015
Redactie: mr. dr. R.P. Wijne, mr. L. Beij, mr. drs. R.M. Bertens, mr. J.W. Bosman, mr. M. Christe, mr. A.C. de Die, mr. M.A. Goldschmidt, mr. J.F. Groen, mr. N.A.D. Groot, mr. I.W. Hanemaaijer, mr. M.M. Hofstee, mr. A. Jagt, mr. J.M. Janson, mr. drs. C. van der Kolk, mr. X.R. van der Kruk-Ras, mr. I.J. de Laat, mr. E. Lam, mr. M. Martin, mr. A.M. De Nijs, mr. C. Pluijgers, mr. T.R. Riemersma, mr. A. Rube, mr. D. Schuurman, mr. S. Snelder, mr. C. Velink, mr. C.W.M. Verberne, mr. H.B.M. Vrieling, mr. J.M. de Vries, mr. D. van der Wal en mr. K.S. Waldron.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe GZR Update aan.

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de uitspraken onder aan deze nieuwsbrief. Er zijn weer vele interessante uitspraken, ik licht er enkele voor u uit.

Over RTL, de Wet openbaarheid van bestuur en de geheimhoudingsplicht I
De eerste uitspraak waar ik u op wijs, betreft een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (GZR 2015-0287). Centraal stond de vraag of RTL een deel van het Digitaal Dossier Jeugdgezondheidszorg (DDJGZ), geanonimiseerd en niet tot de persoon herleidbaar, mocht verkrijgen. RTL had zich in dat verband beroepen op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het College van B&W had dat verzoek afgewezen en de rechtbank had het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Afdeling kwam niet tot beantwoording van de vraag, maar interessant zijn wel haar overwegingen ten aanzien van de gegrondverklaring van het beroep. De Afdeling overwoog namelijk dat de Wob als algemene openbaarmakingsregeling moet wijken voor bijzondere bepalingen in het Burgerlijk Wetboek (BW) zoals die over de geheimhoudingsplicht (artikel 7:457 BW) en over het gebruik van patiëntgegevens voor wetenschappelijke doeleinden (artikel 7:458 BW). De Afdeling overwoog aansluitend voorts dat de rechtbank niet onderkend had dat het College van B&W aldus ten onrechte de Wob van toepassing had geacht. Het College van B&W had het bezwaar dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren.

Over RTL, de Wet Openbaarheid van bestuur en de geheimhoudingsplicht II
De tweede uitsprak waar ik u op wijs, is van dezelfde datum en van dezelfde rechtsprekende instantie (GZR 2015-0288). Ook in deze kwestie draait het om een verzoek van RTL om openbaarmaking, maar nu om calamiteitenmeldingen van ziekenhuizen over het jaar 2009. Het verzoek was gedaan aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg die het verzoek in eerste instantie afwees. Na bezwaar maakte de Minister van VWS alsnog 243 meldingen openbaar, maar met uitzondering van gegevens die tot patiënten herleidbaar waren en namen van instellingen. De Minister van VWS had zich in dat verband beroepen op artikel 7 van de Kwaliteitswet Zorginstellingen (KWZi), op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, Wob en op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, Wob. Tegen de beslissing op bezwaar stelde RTL beroep in, dat door de rechtbank ongegrond werd geacht. In hoger beroep overwoog de Afdeling net als in bovengenoemde zaak dat de Wob niet van toepassing is op gegevens die onder het wettelijk geregelde beroepsgeheim vallen. De Afdeling benadrukte in dat verband dat een en ander ook geldt voor artikel 7, derde lid, KWZi. De gegevens die daaronder vallen zijn dan ook terecht geweigerd, aldus de Afdeling.
Ten aanzien van de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob is interessant de overweging dat de rechtbank terecht aannemelijk heeft geacht dat wegens de structurele ondermelding van calamiteiten bij openbaarmaking van de namen van ziekenhuizen ten onrechte een negatief beeld kan ontstaan van bepaalde ziekenhuizen, maar dat anders dan de rechtbank, de Afdeling evenwel van oordeel is dat de minister het belang van deze ziekenhuizen in redelijkheid niet zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het algemeen belang bij openbaarmaking. De Afdeling benadrukte in dat verband dat het melden van calamiteiten door ziekenhuizen een wettelijke verplichting is. In de omstandigheid dat ziekenhuizen die verplichting niet altijd naleven en volgens de minister bij openbaarmaking van hun namen daartoe nog minder bereid zullen zijn, heeft de minister ten onrechte grond gezien om openbaarmaking te weigeren, aldus de Afdeling voorts. De rechtbank is volgens de Afdeling dan ook ten onrechte niet tot het oordeel gekomen dat de minister de openbaarmaking van de namen van ziekenhuizen in redelijkheid niet krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob heeft kunnen weigeren.

Geen studenten aan het bed zonder toestemming
Een uitspraak die ook de moeite van het lezen waard is en bovendien van toepassing kan zijn op de Nederlandse praktijk, is de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens over een privacykwestie (GZR 2015-0289). De gestelde schending van de privacy was gelegen in de aanwezigheid van geneeskundestudenten bij de behandeling van een Russische patiënte – een bevalling – zulks zonder toestemming van die patiënte. Het Hof oordeelde dat sprake was van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, nu de patiënte niet vooraf had ingestemd met de aanwezigheid van de studenten en haar ook niet voorafgaand aan de bevalling om toestemming was gevraagd voor het delen van haar medische gegevens.

Arbodienst aansprakelijk voor schade werkgever
Voorts wijs ik u op een oordeel van de Rechtbank Midden-Nederland over de aansprakelijkheid van een arbodienst voor de loonschade van een werkgever, veroorzaakt door één van de bedrijfsartsen (GZR 2015-0296). Hans van Mens (AKD) sprak in zijn annotatie bij GZR 2015-0118 al over een mogelijke toename van aansprakelijkstellingen gericht jegens arbodiensten; deze uitspraak kan aan het rijtje worden toegevoegd. In de onderhavige kwestie ging het om een bedrijfsarts die verzuimd had om psychische begeleiding te adviseren waardoor volgens het UWV de klachten van de betrokken werknemer waarschijnlijk langer hadden aangehouden. Het UWV legde een loonsanctie op en de werkgever vorderde in navolging daarvan van de arbodienst een schadevergoeding gelijk aan de hoogte van de loonkosten. De vordering werd toegewezen.

Geen beroep op artikel 56 VWEU bij niet volledig betaalde declaratie
Tot slot wijs ik u op een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (GZR 2015-300). Het hoger beroep was aangespannen door een Nederlandse orthopedisch chirurg en gericht jegens zorgverzekeraars Menzis, CZ en Achmea in verband met deels onbetaald gebleven declaraties; omdat de – in België gehuurde – kliniek van de orthopedisch chirurg geen contract had met de zorgverzekeraars werd, zoals gebruikelijk bij niet-gecontracteerde zorgaanbieders, slechts 60-80% van de behandelingen van Nederlandse patiënten vergoed. De orthopedisch chirurg betoogde echter met een beroep op artikel 56 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) dat een 60-80%-vergoeding in strijd is met het vrije verkeer van diensten. In hoger beroep spitste de discussie zich vervolgens toe op de rechtsvraag of de orthopedisch chirurg wel een rechtstreeks beroep op artikel 56 VWEU toekomt. Onder verwijzing naar jurisprudentie van het Hof van Justitie oordeelde het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat deze horizontale werking beperkt is tot ‘niet publiekrechtelijke regelingen die op collectieve wijze de verrichting van diensten beogen te regelen’. Het gerechtshof wees er vervolgens op dat deze beperking van de horizontale werking een uitwerking is van het discriminatieverbod naar nationaliteit en dus niet geldt voor bepalingen die ondanks het feit dat zij niet discrimineren naar nationaliteit, toch een belemmering van het vrije verkeer van diensten opleveren. Nu vaststaat dat de beperking van de vergoeding van 60-80% van de behandeling geldt voor alle niet-gecontracteerde zorgaanbieders, ongeacht nationaliteit of vestigingsplaats, komt naar het oordeel van het gerechtshof aan de orthopedisch chirurg aldus geen beroep toe op artikel 56 VWEU.

Scripties
Het is het einde van het academisch jaar … dat betekent dat onze bibliotheek rijkelijk gevuld is met nieuwe scripties.

Ik wijs u ten eerste op de scriptie van Fieke Jonkman (UvA). Fieke stelde in haar onderzoek de vraag centraal of de bescherming van minderjarigen afdoende is geregeld met de invoering van Verordening nr. 536/2014 betreffende klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik en met intrekking van Richtlijn 2001/20/EG.

Voorts wijs ik u op de scripties van Chichi de Haan, Sanne van Bemmel, Timothy Boerendonk en Clara Tilanus (UvA). Zij schreven over de integrale bekostiging en in het bijzonder over het mogelijke effect van de invoering van de integrale bekostiging op de rechtsverhouding tussen de medisch specialist en de patiënt. Chichi, Sanne, Timothy en Clara stelden zichzelf de vraag of deze rechtsverhouding verandert nu het zelfstandig declaratierecht met ingang van 2015 is verdwenen en medisch specialisten zich in verband met het dreigende verlies van het ondernemerschap in Medisch Specialistische Bedrijven zijn gaan organiseren. En…, zo de rechtsverhouding wijzigt, heeft dit dan gevolgen voor de aansprakelijkheid van medisch specialisten en ziekenhuizen? Chichi, Sanne, Timothy en Clara kwamen ieder op hun eigen manier tot een antwoord op deze vragen.

Ook de scriptie van Renée Dekker (UvA) over de wijziging van artikel 13 van de Zorgverzekeringswet bezien vanuit ‘het recht op vrije artsenkeuze’ is zeer lezenswaardig. Bijzonder is vooral haar analyse van de vrije artsenkeuze: is dat recht er wel en waar komt die gedachte eigenlijk vandaan?

Ik wijs u tevens op de scriptie van Madelief Schagen (UvA). Madelief deed onderzoek naar de externe rechtspositie van minderjarigen in de gedwongen geestelijke gezondheidszorg. Zij analyseerde daarbij zowel de Jeugdwet als de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.

Lezenswaardig is ook de scriptie van Isa Voorberg (UvA). Isa stelde de vraag centraal hoe de regeling met betrekking tot de weigerende observandi in het wetsvoorstel Wet Forensische Zorg zich verhoudt tot het verschoningsrecht van de hulpverlener en het daarmee samenhangende recht op privacy en het recht op vrije toegang tot de gezondheidszorg van de verdachte.

Ik wijs u daarnaast op de scriptie van Michèle van Lopik (UvA). Michèle schreef haar scriptie over de problematiek van migrerende artsen met een beroepsbeperking of -verbod binnen Europa. Zowel het nationale als het Europese systeem is grondig onder de loep genomen.

Interessant is ook de paper van Henny Krijnen, Irma van Mil en Marianne Voskamp (UvA) over calamiteitenmeldingen. Vanwege de invoering van de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 zijn regels aangaande het melden van een calamiteit door een zorgaanbieder veranderd. De zorgaanbieder heeft nu te maken met een nieuwe speler in het veld: de gemeente. In de paper staat daarom de vraag centraal in hoeverre een calamiteitenmelding door een zorgaanbieder die zorg aanbiedt in het kader van de Jeugdwet of Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 aan de gemeente botst met de privacyregels van de Wet bescherming persoonsgegevens en met het beroepsgeheim als neergelegd in artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek.

Nieuws
De afgelopen twee weken verschenen verschillende nieuwsberichten. Deze zijn op frequente tijden te lezen op de website.

Inzenden eigen rechtspraak
Beschikt u zelf over een nog niet gepubliceerde uitspraak die relevant is voor de gezondheidsrechtpraktijk en rechtsontwikkeling, klik dan hier om de geanonimiseerde uitspraak in te zenden. Wij stellen dat erg op prijs.

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar gzr-updates@budh.nl.

Alvast een goed weekend en een fijne vakantie. Aangezien ik zelf ook een periode niet achter mijn computer te vinden zal zijn, laat ik u weten dat wij één nieuwsbrief overslaan. De eerstvolgende treft u over vier weken in uw mailbox aan.

Met vriendelijke groet,

Rolinka Wijne
Hoofdredacteur GZR Updates

 

Hof

Rechtbank

Raad van State

Tuchtcolleges