Annotatie
7 juli 2022
Rechtspraak
Aspecten van de medezeggenschapsregeling (Wmcz 2018)
1. Inleiding
Op 1 juli 2020 trad de Wet medezeggenschap cliëntenraden zorginstellingen (Wmcz 2018) in werking.[1] De Wmcz 2018 regelt de medezeggenschap van cliënten in zorginstellingen, waaronder het opstellen van een medezeggenschapsregeling die ter instemming moet worden voorgelegd aan de cliëntenraad.[2]
In de onderhavige uitspraak van de LCvV staat de vervangende toestemming voor het vaststellen van zo’n medezeggenschapsregeling centraal. Een aantal cliëntenraden heeft niet ingestemd met de door de instelling voorgelegde uniforme medezeggenschapsregeling.[3] De vervangende toestemming wordt evenwel niet verleend door de LCvV omdat het om een zeer ingrijpende wijziging van de structuur van de medezeggenschap gaat.
Ik ga in deze annotatie in op een aantal aspecten van de medezeggenschapsregeling. Ik sta eerst kort stil bij de definitie van de medezeggenschapsregeling. Vervolgens ga ik in op de procedure van het opstellen en vaststellen van de medezeggenschapsregeling. Daarna ga ik in op de onderwerpen die ingevolge de Wmcz 2018 in de medezeggenschapsregeling dienen te worden opgenomen. Ik sluit af met een korte conclusie.
2. Definitie medezeggenschapsregeling
De oude wet (Wmcz) kende het begrip ‘medezeggenschapsregeling’ niet. Wel werd in artikel 2 lid 2 en 3 Wmcz bepaald dat de zorgaanbieder een aantal zaken schriftelijk diende te regelen: het aantal leden, de wijze van benoeming, welke personen er tot lid kunnen worden benoemd, de zittingsduur van de leden en de materiële middelen waarover de cliëntenraad ten behoeve van zijn werkzaamheden kan beschikken. Ook bepaalde de Wmcz dat deze regeling zodanig diende te zijn dat ‘de cliëntenraad redelijkerwijs representatief kon worden geacht voor de cliënten en redelijkerwijs in staat kon worden geacht hun gemeenschappelijke belangen te behartigen’. In de praktijk werd deze regeling het ‘Instellingsbesluit’ genoemd.[4] Vaak werd er naast het Instellingsbesluit een samenwerkingsovereenkomst opgesteld, waarin afspraken werden opgenomen over de samenwerking tussen cliëntenraad en instelling. Ook bepaalde artikel 2 lid 4 Wmcz dat de cliëntenraad zijn werkwijze met inbegrip van zijn vertegenwoordiging in en buiten rechte diende te regelen.[5]
In de Wmcz 2018 wordt wel gesproken over de medezeggenschapsregeling, maar voor beantwoording van de vraag wat nu de definitie is van de medezeggenschapsregeling biedt artikel 1 lid 1 sub d Wmcz 2018 weinig aanknopingspunten; er wordt slechts aangegeven dat de medezeggenschapsregeling ‘een regeling is als bedoeld in artikel 3 van deze wet’. Artikel 3 lid 2 Wmcz 2018 bepaalt dat de instelling na overleg met de cliëntenraad of, indien er geen cliëntenraad is ingesteld of deze niet functioneert, na overleg met een representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers dan wel met een representatief te achten organisatie van cliënten, in een medezeggenschapsregeling schriftelijk regelt (i) het aantal leden van een cliëntenraad, (ii) de wijze van benoeming en ontslag, (iii) welke personen tot lid kunnen worden benoemd en (iv) de zittingsduur van de leden. Deze regeling is zodanig dat een cliëntenraad redelijkerwijze representatief kan worden geacht voor de betrokken cliënten en redelijkerwijze in staat kan worden geacht hun gemeenschappelijke belangen te behartigen’. Daarnaast worden in de leden 3, 6 en 7 van artikel 3 Wmcz 2018 aanvullende punten genoemd die in de medezeggenschapsregeling moeten worden opgenomen: de verdeling van bevoegdheden ingeval er meerdere cliëntenraden zijn, de wijze waarop de cliëntenraad bij bepaalde besluiten betrokken wordt en de wijze waarop de informatie wordt aangeboden aan de cliëntenraad.[6]
De medezeggenschapsregeling omvat dus het instellingsbesluit en de samenwerkingsafspraken tussen de cliëntenraad.[7] Daarnaast bepaalt artikel 5 lid 1 Wmcz 2018 dat de cliëntenraad zelf een huishoudelijk reglement dient op te stellen.
Ik merk nog op dat de vereisten waaraan de medezeggenschapsregeling moet voldoen beperkt zijn. Het doel is ruimte te bieden voor maatwerk; de samenstelling van de cliëntenraad, de wijze en het aantal overleggen en dergelijke kunnen worden afgestemd op de individuele situatie.[8] Wel is tijdens de parlementaire behandeling aangegeven dat de brancheorganisaties modellen kunnen opstellen, met daarin aandacht voor onder andere de bevoegdheidsverdeling tussen cliëntenraden of centrale cliëntenraad en cliëntenraden en de financiering.[9]
3. Betrokken partijen bij het opstellen van de medezeggenschapsregeling
Artikel 3 lid 2 Wmcz 2018 bepaalt dat de instelling na overleg met de cliëntenraad, of indien er geen cliëntenraad is ingesteld of niet functioneert, in overleg met een representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers dan wel een representatief te achten organisatie van cliënten, een medezeggenschapsregeling opstelt.[10]
Onder ‘een representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers’ wordt verstaan een delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers die representatief te achten is voor de instelling of het deel van de instelling waarvoor de cliëntenraad zal gaan functioneren.[11] In antwoord op vragen heeft de minister voor Medische Zorg later aangegeven dat er geen vastomlijnd antwoord is te geven op de vraag wanneer een delegatie representatief is; dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.[12] De minister voor Medische Zorg geeft aan dat het gaat om de vraag of er sprake is van een gerechtvaardigde klacht van een groep van cliënten wier belangen structureel niet behartigd worden, waarbij te stellen is dat hoe groter die groep is en hoe fundamenteler de klachten zijn van die groep, des te moeilijker het is te stellen dat de gemeenschappelijke belangen goed behartigd worden. In dit verband zijn ook van belang de uitspraken LCvV 22-002 en LCvV 21-011. De LCvV heeft in de uitspraak 21-011 aangegeven dat zij geen vastomlijnd kader heeft om te beoordelen of de delegatie representatief is en dat dit afhangt van alle relevante feiten en omstandigheden van het voorgelegde geval.
Het begrip ‘een representatief te achten organisatie van cliënten’ is overigens in de parlementaire behandeling van de Wmcz 2018 niet toegelicht.[13] Wel is in de toelichting aangegeven dat slechts bij het ontbreken van een cliëntenraad en een delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers die representatief te achten is voor de instelling, het overleg met een organisatie van cliënten plaatsvindt.[14]
Ik merk op dat de Wmcz 2018 meerdere bepalingen bevat die betrekking hebben op zowel cliënten als hun vertegenwoordigers.[15] In de toelichting wordt aangegeven dat als vertegenwoordiger van de cliënt de mantelzorger, ouder of ander familielid kan worden aangemerkt.[16] Voor het functioneren van de cliëntenraad mag het echter niet uitmaken dat het belang van de cliënt en de vertegenwoordiger niet altijd samenvalt. De cliëntenraad en haar leden dienen binnen de grenzen van de redelijkheid de betrokken cliënten te representeren en in staat te zijn hun gemeenschappelijke belangen te behartigen.[17] Overigens is in dit verband van belang om nog te vermelden dat de cliëntenraad die ingevolge de Jeugdwet wordt ingesteld zowel de belangen van de jeugdigen als die van hun ouders dient te behartigen.[18] Binnen het kader van de Jeugdwet is dit logisch, daar de jeugdhulp zich niet alleen op de jeugdigen maar ook op de ouders kan richten.[19]
4. Procedure opstellen en vaststellen medezeggenschapsregeling
Artikel 3 lid 2 Wmcz 2018 bepaalt dat de instelling na overleg met de cliëntenraad, of indien er geen cliëntenraad is ingesteld of niet functioneert, in overleg met een representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers dan wel een representatief te achten organisatie van cliënten, een medezeggenschapsregeling opstelt.[20]
Uit de bepaling is af te leiden dat er dus eerst overleg is tussen cliëntenraad en de instelling voordat de instelling de medezeggenschapsregeling vaststelt. In de onderhavige uitspraak komt naar voren dat de betrokken partijen veel thema’s niet goed hebben doorgesproken. Dit heeft er uiteindelijk ook toe geleid dat drie cliëntenraden niet hebben ingestemd. In een andere uitspraak van de LCvV komt eveneens naar voren dat het van groot belang is om voldoende overlegmomenten te hebben en dat er voldoende ruimte moet zijn voor inhoudelijke discussie over geschilpunten in een rechtstreeks contact tussen cliëntenraad/raden en instelling.[21] Het is overigens de vraag wanneer hieraan voldaan is.
De cliëntenraad heeft een instemmingsrecht inzake het voorgenomen besluit over de medezeggenschapsregeling.[22] Artikel 8 lid 8 Wmcz 2018 bepaalt vervolgens dat indien de medezeggenschapsregeling wordt vastgesteld of gewijzigd en er geen cliëntenraad is ingesteld of functioneert, de instelling voor het besluit tot vaststelling of wijziging van de medezeggenschapsregeling de instemming nodig heeft van een representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers dan wel van een representatief te achten organisatie van cliënten. Indien er binnen de instelling meerdere cliëntenraden zijn, kan/kunnen alleen die cliëntenraad of cliëntenraden instemmen met het voorgenomen besluit inzake de medezeggenschapsregeling, die ingevolge de medezeggenschapsregeling ook hiertoe bevoegd zijn.
Wanneer de cliëntenraad zich wil onthouden van instemming inzake het voorgenomen besluit over de medezeggenschapsregeling moet de cliëntenraad daarover eerst, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, ten minste eenmaal met de instelling overleg plegen. Vervolgens deelt de cliëntenraad zo spoedig mogelijk schriftelijk zijn beslissing mee aan de instelling. In het geval van het onthouden van de instemming deelt de cliëntenraad zijn beslissing schriftelijk met redenen omkleed aan de instelling mee.[23]
Als de instelling voor het voorgenomen besluit geen instemming van de cliëntenraad heeft verkregen, dan kan de instelling aan de commissie van vertrouwenslieden toestemming vragen om het besluit te nemen. De commissie van vertrouwenslieden geeft alleen toestemming als de beslissing van de cliëntenraad om geen instemming te geven onredelijk is, of als het voorgenomen besluit van de instelling gevergd wordt om zwaarwegende redenen.[24] Deze zwaarwegende redenen kunnen van bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische, bedrijfssociale en zorginhoudelijke aard zijn.[25] Ook kan de cliëntenraad een geschil voorleggen over de uitvoering van artikel 3 lid 2 t/m 9 Wmcz 2018. Geschillen over alle aspecten van de medezeggenschapsregeling kunnen dus door de instelling en de cliëntenraad worden voorgelegd aan de commissie van vertrouwenslieden. Dit omvat ook de aspecten van de medezeggenschapsregeling waarvoor geen wettelijke verplichting geldt om deze te regelen, maar die wel in die regeling zijn opgenomen.[26] Op basis van artikel 8 lid 8 Wmcz 2018 kan de representatief te achten delegatie van cliënten of vertegenwoordigers dan wel een representatief te achten organisatie van cliënten voor zover het besluiten omtrent de medezeggenschapsregeling betreft, gezien worden als cliëntenraad en kan zij eveneens een geschil hierover voorleggen aan de commissie van vertrouwenslieden. Er kan door zowel de cliëntenraad als de instelling in beroep worden gekomen bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam.[27]
In dit geschil hebben drie van de tien cliëntenraden niet ingestemd met het vaststellen van de uniforme medezeggenschapsregeling.[28] De instelling heeft de LCvV om vervangende toestemming gevraagd. De LCvV gaf deze vervangende toestemming niet. De reden hiervoor ligt met name in het feit dat in het proces van het vaststellen van de medezeggenschapsregeling, waarbij het de bedoeling is om de medezeggenschapsstructuur te reorganiseren naar een structuur van uiteindelijk 76 medezeggenschapsraden, de instelling onvoldoende heeft aangegeven welke waarborgen er zijn om te voorkomen dat dit ten koste gaat van de op dit moment goed functionerende raden.[29] De LCvV gaat in op de onderwerpen van de medezeggenschapsregeling die door de cliëntenraden zijn aangevoerd als reden om niet in te stemmen met deze regeling. Zij geeft een aantal aanbevelingen, met als doel dat partijen de instemmingsprocedure kunnen hervatten.
5. Onderwerpen medezeggenschapsregeling
In artikel 2 lid 2 Wmcz 2018 staat dat een medezeggenschapsregeling het aantal leden van een cliëntenraad, de wijze van benoeming en ontslag, welke personen tot lid kunnen worden benoemd en de zittingsduur van de leden schriftelijk dient te regelen. Daarbij is aangegeven dat de regeling zodanig dient te zijn dat de cliëntenraad redelijkerwijze representatief kan worden geacht voor de betrokken cliënten en redelijkerwijze in staat kan worden geacht hun gemeenschappelijke belangen te behartigen.[30] Een dergelijke bepaling bevatte de Wmcz ook.[31] In de toelichting is te lezen dat de medezeggenschapsregeling hiervoor de waarborgen dient op te nemen, bijvoorbeeld met betrekking tot de wijze van benoeming van de leden van de cliëntenraad en de categorieën van personen die als lid kunnen worden benoemd of gekozen.[32] Wanneer een cliëntenraad niet representatief is en structureel tekortschiet in het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de cliënten wier belangen hij dient te behartigen, dan kan dit er uiteindelijk toe leiden dat de instelling de cliëntenraad laat ontbinden.[33]
In deze uitspraak komt naar voren dat de instelling in de medezeggenschapsregeling wil opnemen dat er externe leden kunnen worden toegevoegd aan de centrale cliëntenraad (CCR). Als argument hiervoor geeft de instelling dat de CCR vaak complexe aanvragen krijgt en dat er daarom meer expertise nodig is in de CCR. De cliëntenraden geven daarop aan dat die expertise binnen de instelling onder de vertegenwoordigers te vinden zou moeten zijn, en indien dit niet het geval is, de CCR deze ook extern zou kunnen inhuren. De vrees van de cliëntenraden is dat de CCR met het toevoegen van externe leden te veel op afstand komt van de zorgverlening.
De LCvV deelt die zorg en geeft aan dat het vooral van belang is dat er verbinding is tussen de lokale cliëntenraden en de CCR: op dit moment is de afvaardiging vanuit de lokale cliëntenraden in de CCR niet voldoende geborgd. Deze zienswijze van de LCvV sluit aan bij de letter en de geest van de Wmcz 2018: de cliëntenraad dient de gemeenschappelijke belangen van de cliënten te behartigen en daartoe ook in contact te staan met de betrokken cliënten en hum vertegenwoordigers.[34] Dit geldt voor zowel cliëntenraden op locatie als voor de centrale cliëntenraad, die immers ook een cliëntenraad met alle rechten en plichten in de zin van de wet is.[35]
Daarnaast bepaalt artikel 2 lid 3, lid 6 en lid 7 Wmcz 2018 dat in de medezeggenschapsregeling nadere afspraken opgenomen dienen te worden over:
– de wijze waarop een cliëntenraad wordt betrokken bij de voorbereiding van besluiten inzake een vijftal onderwerpen;
– de wijze waarop de informatie wordt verstrekt op een zodanige wijze dat deze begrijpelijk is voor de cliëntenraad;
– de wijze waarop de bevoegdhedenverdeling plaatsvindt indien er meerdere cliëntenraden worden ingesteld.
Wat betreft de afspraken over de wijze waarop een cliëntenraad wordt betrokken bij de voorbereiding van bepaalde besluiten, gaat dit om besluiten inzake een wijziging van de doelstelling of de grondslag van de instelling, een fusie of duurzame samenwerking waarbij de instelling is betrokken, een overdracht van de zeggenschap over de zorg of een onderdeel daarvan, een ingrijpende verbouwing, nieuwbouw of verhuizing van een instelling die erop is ingericht cliënten langdurig te laten verblijven,[36] en de selectie en benoeming van personen die leidinggeven aan degenen die zorg verlenen aan cliënten, indien het een instelling betreft die erop is ingericht cliënten langdurig te laten verblijven. In dit verband is een recente uitspraak van de LCvV interessant, waarbij door partijen in de medezeggenschapsregeling slechts een zeer algemene bepaling was opgenomen die weinig concrete invulling gaf aan de wettelijke bepaling. Hierbij gaf de LCvV ook de aanbeveling aan de cliëntenraad om concrete wensen te formuleren die expliciet verband houden met specifieke bepalingen uit de Wmcz 2018.[37]
Met betrekking tot de wijze waarop de informatie wordt verstrekt aan de cliëntenraad op een zodanige wijze dat dit voor de leden van de cliëntenraad begrijpelijk is,[38] kan gedacht worden aan een bepaling dat bij een voorgenomen besluit in overzichtelijke vorm en in begrijpelijke en toegankelijke taal de beweegredenen voor het voorgenomen besluit worden aangegeven en dat ingegaan wordt op de gevolgen die het voorgenomen besluit naar verwachting zal hebben voor de cliënten.[39] Overigens wordt in de toelichting ook nog aangegeven dat voor adequate medezeggenschap niet alleen de begrijpelijkheid van de stukken van belang, is maar ook het voldoende tijdig ontvangen van de stukken, zodat er voor de cliëntenraad (ook in geval van complexe stukken) voldoende tijd is om zich een goed oordeel te vormen.
Artikel 3 lid 6 Wmcz 2018 bepaalt dat indien er meerdere cliëntenraden worden ingesteld, de taken en bevoegdheden van iedere cliëntenraad in een medezeggenschapsregeling worden geregeld (…). Van belang is om deze bepaling in samenhang met artikel 3 lid 4 Wmcz 2018 te lezen – de instelling kan meerdere cliëntenraden instellen.[40] Voorts bepaalt artikel 3 lid 5 Wmcz 2018 dat de instelling een centrale cliëntenraad kan instellen, die een cliëntenraad in de zin van de wet is, met alle bijbehorende rechten en plichten van de wet.
In het oorspronkelijke wetsvoorstel ontbrak in artikel 3 lid 6 Wmcz 2018 het gedeelte ‘waarbij… raken’. Dit is via een amendement toegevoegd om te voorkomen dat een cliëntenraad/centrale cliëntenraad de komst van een nieuwe cliëntenraad kan blokkeren, door goedkeuring te onthouden aan wijziging van de medezeggenschapsregeling.[41] De bevoegdheid om in te stemmen met de medezeggenschapsregeling, of een wijziging van de medezeggenschapsregeling kan niet worden overgedragen door een cliëntenraad aan een andere cliëntenraad.[42]
In deze uitspraak spelen twee zaken met betrekking tot de bevoegdhedenverdeling tussen de cliëntenraden: ten eerste wil de instelling van een geografisch vormgegeven medezeggenschap naar een medezeggenschapsstructuur waarbij er op elke locatie een cliëntenraad is. Ten tweede wil de instelling de bevoegdhedenverdeling tussen de cliëntenraden anders vormgeven.
Wat betreft het geografisch vormgeven van cliëntmedezeggenschap blijkt dat de instelling van een structuur met negen à tien cliëntenraden naar een structuur wil waarbij er op elke locatie een cliëntenraad is. Dit zou inhouden dat er 76 cliëntenraden zouden kunnen zijn. Hierbij wordt door de LCvV aangegeven dat de overgang naar deze nieuwe structuur, waarbij de meerderheid van de cliëntenraden nog gevormd moet worden, een zeer ingrijpende wijziging is die een gedegen voorbereiding en een begeleid overgangsproces vraagt en dat gebleken is dat partijen veel thema’s niet goed hebben doorgesproken. Dat de commissie hecht aan het goed doorspreken voordat het voorgenomen besluit wordt voorgelegd, blijkt ook uit een eerdere uitspraak, waarin de commissie aangeeft dat wanneer er geschilpunten zijn, een inhoudelijke discussie dient plaats te vinden in rechtstreekse contacten tussen de instelling en de cliëntenraden.[43] Ook in een uitspraak waarbij de instelling de medezeggenschap wilde wijzigen in regio’s in plaats van districten werd door de LCvV aangegeven dat in geval van een grote zorgorganisatie met een gelaagde zeggenschapsstructuur, het creëren van een tussenlaag in de medezeggenschap een voor de hand liggend en aangewezen model kan zijn om te komen tot representatieve en effectieve medezeggenschap.[44]
Met betrekking tot de bevoegdhedenverdeling blijkt uit de uitspraak dat het de bedoeling is om in de medezeggenschapsregeling een bevoegdhedenverdeling op te nemen tussen de deelraad cliënten en de deelraad vertegenwoordiging, waarbij het advies- en instemmingsrecht aan de deelraad cliënten toekomt met de keuze om de deelraad vertegenwoordigers daarbij te betrekken. Achterliggende gedachte hierbij is om te borgen dat cliënten niet overstemd worden door de vertegenwoordigers. Dit doet echter geen recht aan de diversiteit van de locaties en kan ook de kwantiteit en kwaliteit van de medezeggenschap aantasten, zo geven ook de verwerende cliëntenraden aan. De LCvV oordeelt op dit punt dat een dergelijke bepaling redelijkerwijs niet uniform in het reglement kan worden opgenomen en er een mogelijkheid moet zijn om beargumenteerd af te wijken per locatie. De LCvV sluit hier aan bij hetgeen ook in de parlementaire behandeling is aangegeven, namelijk dat er ruimte is (en het ook de bedoeling van de wetgever is) om maatwerk te kunnen afspreken.[45]
6. Conclusie
Naar aanleiding van de onderhavige uitspraak, waar door een instelling om vervangende toestemming wordt gevraagd om een uniforme medezeggenschapsregeling vast te stellen en deze vervangende toestemming door de LCvV niet is verleend, heb ik in deze annotatie stilgestaan bij de verschillende aspecten van de medezeggenschapsregeling.
De medezeggenschapsregeling is een nieuw begrip in de Wmcz 2018 en wordt uitgewerkt in artikel 3 lid 2, lid 3, lid 6 en lid 7 Wmcz 2018. De wet bepaalt dat de instelling na overleg met de cliëntenraad in een medezeggenschapsregeling een aantal zaken regelt die vervolgens ter instemming moeten worden voorgelegd aan de cliëntenraad. In deze uitspraak komt helder naar voren dat het van belang is dat er in het proces van het opstellen en uiteindelijk vaststellen van de medezeggenschapsregeling voldoende overlegmomenten met ruimte voor inhoudelijke discussie tussen cliëntenraad en instelling zijn, zeker wanneer het gaat om het opnieuw organiseren/reorganiseren van de medezeggenschap. Verder wordt duidelijk dat er in de medezeggenschapsregeling voldoende ruimte dient te zijn voor maatwerk wat betreft het regelen en toekennen van de bevoegdheden aan de cliëntenraden. Dat dit ingewikkeld is voor instellingen met meerdere cliëntenraden (in casu wilde men naar een structuur met 76 raden) moge duidelijk zijn.
mr. X.R. van der Kruk-Ras
[1] Stb. 2019, 215.
[2] Art. 3 lid 2 Wmcz 2018 en art. 8 lid 1 sub a Wmcz 2018.
[3] In de uitspraak wordt aangegeven dat ‘drie van de negen á tien cliëntenraden’ niet hebben ingestemd.
[4] Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 3, p. 16.
[5] Art. 3 lid 4 Wmcz (1996).
[6] Art. 3 lid 3, lid 6 en lid 7 Wmcz 2018.
[7] Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 3, p. 16.
[8] Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 6, p. 15-16 en 82.
[9] Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 6, p. 76.
[10] Art. 3 lid 2 Wmcz 2018.
[11] Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 3, p. 16.
[12] Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 6, p. 80-81.
[13] Art. 13 Wkkgz bevat ook dit begrip en tijdens de parlementaire behandeling heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven dat niet door de overheid centraal wordt voorgeschreven waar de representativiteit van de organisatie aan moet voldoen en dat partijen dat met elkaar dienen uit te maken. Wel werd door de minister aangegeven dat een cliëntenorganisatie representatief is wanneer zij redelijkerwijs de doelgroep kan vertegenwoordigen waarom het gaat. Zie Kamerstukken I 2013/14, 32402, E, p. 52.
[14] Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 3, p. 16.
[15] Zie bijvoorbeeld art. 2 lid 1 Wmcz 2018 en art. 13 lid 6 Wmcz 2018.
[16] Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 3, p. 14
[17] Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 6, p. 94.
[18] Art. 16 Wmcz 2018 jo. art. 4.2.4 Jeugdwet.
[19] Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 3, p. 68.
[20] Art. 3 lid 2 Wmcz 2018.
[21] LCvV 22-004. Zie ook LCvV 22-005.
[22] Art. 8 lid 1 sub a Wmcz 2018.
[23] Art. 8 lid 4 Wmcz 2018.
[24] Art. 8 lid 6 Wmcz 2018.
[25] Het oorspronkelijke wetsvoorstel bevatte de tekst ‘om bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische en bedrijfssociale redenen’. Dit is gewijzigd via amendement, zie Kamerstukken II 2018/19, 34858, nr. 25.
[26] Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 3, p. 66.
[27] Art. 14 lid 4 Wmcz 2018.
[28] In het afgelopen halfjaar (2022) is er driemaal een verzoek om vervangende toestemming voor het vaststellen van de medezeggenschapsregeling voorgelegd aan de LCvV. Zie: LCvV 22-004, LCvV 22-005, LCvV 22-006.
[29] Zie in dit verband ook LCvV 22-005, waarbij de LCvV wel vervangende toestemming gaf en LCvV 22-004, waarbij de LCvV geen vervangende toestemming gaf.
[30] Art. 3 lid 2 Wmcz 2018.
[31] Art. 3 lid 3 Wmcz.
[32] Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 3, p. 47. In de memorie van toelichting is overigens ook te lezen wanneer een cliëntenraad niet representatief is. Zie Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 3, p. 26 en Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 6, p. 95.
[33] Art. 13 Wmcz.
[34] Art. 5 lid 2 en lid 4 Wmcz 2018.
[35] Art. 3 lid 5 Wmcz 2018.
[36] Oorspronkelijk was in het wetsvoorstel opgenomen dat het instellingen betreft waarin cliënten in de regel langer dan een half jaar verblijven. Dit is naar aanleiding van de behandeling in de Tweede Kamer gewijzigd in ‘instellingen die erop zijn ingericht cliënten langdurig te laten verblijven’. Zie: Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 7.
[37] LCvV 22-009.
[38] Art. 3 lid 7 Wmcz 2018.
[39] Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 3, p. 17-18. Er wordt aangegeven dat voor effectieve medezeggenschap het van belang is dat er een overbrugging is tussen de bestuurlijke wereld en de leefomgeving van de cliënten en er daarom in de informatievoorziening rekening moet worden gehouden met het kennisniveau en de vaardigheden van de leden van de cliëntenraad. Daarnaast moeten de leden van de cliëntenraad ook voldoende deskundig te zijn om de stukken te beoordelen, waarbij een koppeling wordt gemaakt met art. 6 lid 3 Wmcz 2018 (scholing cliëntenraad).
[40] Het opnemen van art. 3 lid 4 Wmcz 2018 vindt zijn oorsprong in het arrest Lunet Zorg/Biezenrijt (HR 16 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2890). Zie ook: Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 3, p. 8.
[41] Kamerstukken II 2018/19, 34858, nr. 38.
[42] Art. 3 lid 6 Wmcz 2018.
[43] LCvV 22-005.
[44] LCvV 21-004.
[45] Handelingen II 2017/18, nr. 108, item 3, p. 28.