Naar boven ↑

Annotatie

mr. C.W.M. Verberne
3 februari 2020

Rechtspraak

X/Y
Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle, 28 november 2014
ECLI:NL:TGZRZWO:2014:147

Bedrijfsarts: wel of niet onder de WKCZ?

Op 28 november 2014 deed het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle een uitspraak die ik u niet wil onthouden (ECLI:NL:TGZRZWO:2014:147).

Aangeklaagd was een zelfstandig bedrijfsarts die in 2006 en opnieuw in 2012 een man begeleidde in het kader van diens ziekteverzuim. De bedrijfsarts achtte de man arbeidsongeschikt. Kort erna raakte de man betrokken in een arbeidsconflict met zijn werkgever, hetgeen de klachten van de man deed verergeren. De bedrijfsarts gaf medio 2013 het advies tot werkhervatting mits zijn werkzaamheden zouden worden aangepast. De man en diens werkgever zouden hierover goede afspraken moeten maken. Dit lukte niet. Vervolgens kwam ook de relatie tussen de bedrijfsarts en de man onder druk te staan, wat resulteerde in een second opinion van het UWV. Het UWV achtte de man niet in staat om zijn werk te hervatten.

De man had inmiddels een advocaat in de arm genomen, die hem adviseerde een klacht jegens de bedrijfsarts in te dienen. De bedrijfsarts beschikte evenwel niet over een klachtenregeling. Deze omstandigheid maakte de gang naar de tuchtrechter noodzakelijk. Naast de initiële klacht werd aan het tuchtcollege de volgende vraag ter beoordeling voorgelegd: dient een zelfstandig bedrijfsarts te beschikken over een klachtenregeling?

Het tuchtcollege overweegt daartoe dat de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ) leidend is. In artikel 2 eerste lid jo. artikel 1 onder c, onder 3 is bepaald dat een (zelfstandige) zorgaanbieder verplicht is een klachtenregeling te hebben indien het – voor zover hier van belang – zorg betreft als omschreven in de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Van belang is dus het antwoord op de vraag of een bedrijfsarts, handelend in opdracht van de werkgever, een vorm van zorg verleent die valt onder de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Het tuchtcollege oordeelt dat dit niet het geval is, waarbij het kijkt naar de letterlijke tekst van de WKCZ. In dat verband wordt voorts gewezen op de toelichting op het Klachtreglement zelfstandige bedrijfsartsen (ZFB): ‘Voor de bedrijfsgezondheidszorg is in zijn algemeenheid het klachtrecht niet bij wet geregeld. Voor zover het gaat om handelingen en verrichtingen niet in opdracht van een derde is de bedrijfsarts als zorgaanbieder te beschouwen (art. 7:446 BW jo. art. 1 WKCZ). Op bedoelde handelingen is derhalve de WKCZ van toepassing. Voor handelingen verricht in opdracht van een derde is de WKCZ niet van toepassing’, evenals op de KNMG-publicatie ‘Arts en klacht of geschil’: ‘Voor de overige sectoren waarin sociaal-geneeskundigen (bedrijfsartsen en verzekeringsartsen) werkzaam zijn, is de WKCZ niet van toepassing’.

Het tuchtcollege overweegt dat van een vorm van zorg als genoemd in bovenvermeld wetsartikel naar de letter genomen geen sprake is als het gaat om een beoordeling van arbeidsgeschiktheid in opdracht van een werkgever. De betrokken beroepsverenigingen hebben dan ook aan hun leden kenbaar gemaakt dat voor (bedrijfsgeneeskundig) handelen als in deze zaak aan de orde geen wettelijk verplicht klachtrecht geldt. Reeds daarom kan de bedrijfsarts in kwestie niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij geen klachtenregeling heeft en is dit klachtonderdeel ongegrond. Wel voegt het college eraan toe dat het niet op voorhand voor de hand ligt dat een bedrijfsarts niet onder de WCKZ valt en dat het het college verstandig voorkomt als de beroepsverenigingen die het aangaat hun standpunt ter zake nog eens onder de loep zouden nemen.

Bij deze uitspraak kunnen vraagtekens worden gezet. Het ligt niet voor de hand een bedrijfsarts die in opdracht van een werkgever handelt uit te sluiten van de verplichtingen uit hoofde van de WKCZ. Uit de Nota van wijziging op voornoemde wet blijkt dat het niet van belang werd geacht of de verleende zorg ingevolge die genoemde wetten wordt bekostigd, maar of het een vorm van zorg betreft die in deze wetten is omschreven (zie Kamerstukken II 1994/95, 23040, 8, p. 3). Het is dus maar de vraag of de wetgever bij de formulering van artikel 1 onder c, onder 3 van deze wet, destijds de bedoeling heeft gehad om (onder meer) bedrijfsartsen van de werking van dit artikel uit te sluiten. Zo ook het oordeel het tuchtcollege. Daarbij merkt het mijns inziens terecht op dat ook andere wetten niet beogen de bedrijfsarts uit te sluiten van verplichtingen. Zo zijn ingevolge artikel 7:464 BW eerste lid BW ook de verplichtingen uit hoofde van de geneeskundige behandelingsovereenkomst zo veel mogelijk van toepassing verklaard op de uitoefening van een geneeskundig beroep anders dan krachtens een behandelingsovereenkomst, dus ook wanneer de opdracht van een ander dan de patiënt afkomstig is. En zo zijn in het wetsvoorstel Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg de begrippen ‘zorg’ en ‘zorgverlener’ zodanig ruim geformuleerd dat de bedrijfs- en verzekeringsarts daar zonder twijfel onder vallen. Dit wordt nog eens benadrukt in de recent gereed gekomen regeldruktoets betreffende de Wkkgz, waar overigens wel wordt gewezen op een verschil met de huidige regelgeving, doch zonder expliciete vermelding van de bedrijfsarts. Tot slot kan nog worden opgemerkt dat het hebben van een klachtenregeling een essentieel beginsel is om de kwaliteit van zorg te verbeteren.

Duidelijk is dan ook de boodschap van het tuchtcollege aan de beroepsverenigingen die het aangaat: ‘neem uw standpunt over de klachtenregeling nog eens onder de loep’. Of zoals ik het versta: herzie uw standpunt en draag uit dat de bedrijfsarts in een klachtenregeling dient te voorzien. Het tuchtcollege kan op dit punt uiteraard niet tegen de letter van de wet ingaan maar roept partijen in het veld op dit wel te gaan regelen.