De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het CTG omtrent een door een arts uitgevoerde euthanasie bij een patiënt met voortgeschreden dementie in het belang van de wet. Het CTG is niet altijd gebonden aan het oordeel van de RTE en de schriftelijke wilsverklaring moet niet alleen worden uitgelegd aan de hand van de bewoordingen naar het oordeel van de Hoge Raad.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het CTG, dat had geoordeeld dat de arts niet heeft voldaan aan alle zorgvuldigheidseisen en de maatregel van waarschuwing had opgelegd. In de eerste plaats is de Hoge Raad van oordeel dat het CTG zich niet altijd gebonden hoeft te achten aan het oordeel van de RTE over het handelen van de arts. De medische tuchtrechter heeft de taak zich zelfstandig op grond van de normen van het tuchtrecht een oordeel te vormen over het medisch handelen van de arts. Daarnaast oordeelt de Hoge Raad, net als in de strafzaak, dat het schriftelijke verzoek van de patiënt niet alleen moet worden uitgelegd aan de hand van de bewoordingen, maar dat het ook gaat om andere omstandigheden waaruit de bedoelingen van de patiënt kunnen worden afgeleid. Het oordeel van het CTG dat er geen ruimte is voor interpretatie van het verzoek, is daarom niet juist.
Hoge Raad, 21-04-2020